Als iets onvoltooid/voltooid is, dan gebruik je wel/geen voltooid deelwoord. Of iets de tegenwoordige/verleden tijd is want dan krijgt het (hulp)werkwoord ook deze tijd. Bij de toekomende tijd wordt in het Nederlands een vervoeging van het hulpwerkwoord 'zullen' gebruikt. Let dan ook op of het (hulp)werkwoord in het heden/verleden of in de onvoltooide/voltooide tijd staat!
Ik leef (onvoltooid en tegenwoordige tijd)
Ik leefde (onvoltooid, maar verleden tijd)
Ik heb geleefd (voltooid, tegenwoordige tijd)
Ik had geleefd (voltooid, verleden tijd)
Ik zal leven (onvoltooid, tegenwoordige, toekomende tijd)
Ik zou leven (onvoltooid, verleden, toekomende tijd)
Ik zal geleefd hebben (voltooid, tegenwoordige, toekomende tijd)
Ik zou geleefd hebben (voltooid, verleden, toekomende tijd)