debat

Debatteren
Je leert bij debatteren je eigen mening te onderbouwen en goed onder woorden te brengen.
Je leert ook kritisch te luisteren en je te verplaatsen in de gedachten van anderen.
Je leert anderen te overtuigen.
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with text slides.

Items in this lesson

Debatteren
Je leert bij debatteren je eigen mening te onderbouwen en goed onder woorden te brengen.
Je leert ook kritisch te luisteren en je te verplaatsen in de gedachten van anderen.
Je leert anderen te overtuigen.

Slide 1 - Slide



  1.  Het is niet de bedoeling dat je van mening verandert. 
  2.  Je probeert niet je tegenstander, maar de jury te overtuigen. 
  3.  De jury bepaalt welke partij gewonnen heeft.

Slide 2 - Slide

regels tijdens het debat

1. Debatsleider leidt de discussie en bepaalt wie en wanneer je mag praten.
2. Je gaat staan wanneer je je argument noemt.
3. Je gebruikt geen scheldwoorden
4. Blijf bij de stelling
5. Je valt nooit een persoon aan maar de argumenten van de persoon
6. Je lacht een ander niet uit

Slide 3 - Slide

Het debat:

1. Eerst mogen de voorstanders 2 minuten spreken.
Ze zeggen wat er goed is aan de stelling en waarom.
2. Daarna spreken de tegenstanders 2 minuten.
Zij zeggen wat er niet goed is aan de stelling en waarom.

3. Er is een time-out van 1 minuut om met elkaar te overleggen

Slide 4 - Slide

4. De voor- en tegenstanders proberen de argumenten van het andere team te weerleggen. 
Ze proberen te laten zien waarom het niet klopt wat het andere team zegt.

5. Er is een time-out om de slotbeurt met conclusie voor te bereiden (ook weer 1 minuut).

6. Elk team krijgt een slotbeurt van 1 minuut.
Eerst de tegenstanders, als laatste de voorstanders.
(hierbij kom je niet meer met nieuwe argumenten, je probeert de jury te overtuigen en mag reageren op wat er eerder is gezegd.
Je kunt nog kort je mening geven.

Slide 5 - Slide

hoe bedenk je een argument
Debatsleider leidt de discussie en bepaalt wie en wanneer je mag praten.
2. Je gaat staan wanneer je je argument noemt.
3. Je gebruikt geen scheldwoorden
4. Blijf bij de stelling
5. Je valt nooit een persoon aan maar de argumenten van de persoon
6. Je lacht een ander niet uit

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Stelling 1

Zwarte piet moet blijven

Slide 9 - Slide

Stelling 2

De school moet later beginnen 

Slide 10 - Slide

stelling 3
Sociale media hebben jongeren meer kwaad dan goed gedaan

Slide 11 - Slide

stelling 4
jongeren moeten zelf hun vaste bedtijd kiezen

Slide 12 - Slide

1. Kun je de tijd vol krijgen of houd je tijd over?
2. Heeft iemand voor zijn beurt gepraat?
3. Is iedereen ongeveer evenveel aan de beurt geweest?
4. Hebben jullie goed samengewerkt tijdens het debat?
5. Kwam het andere team met onverwachte argumenten?
6. Welke argumenten van de tegenstanders waren  moeilijk te weerleggen?
7. Op welke argumenten heeft het andere team niet gereageerd?

Slide 13 - Slide