This lesson contains 56 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Quizz
Computerarchitectuur (E1-2)
Slide 1 - Slide
Noem de drie lagen van het drielagenmodel
A
Fysieke laag, softwarelaag en toepassingenlaag
B
Fysieke laag, logische laag en applicatielaag
C
Fysieke laag, logische laag en toepassingenlaag
D
Fysieke laag, logische laag en hardwarelaag
Slide 2 - Quiz
Welke laag uit het drielagenmodel vormt alle hardware in de computer?
A
Fysieke laag
B
Logische laag
C
Toepassingenlaag
D
Orthopedische laag
Slide 3 - Quiz
Welke laag uit het drielagenmodel is de tussenlaag tussen de twee andere lagen?
A
Fysieke laag
B
Logische laag
C
Toepassingenlaag
D
Communicatielaag
Slide 4 - Quiz
Drielagenmodel
SW
SW
HW
toepassingen
logische laag
fysieke laag
Slide 5 - Drag question
Model voor informatieverwerking
invoer
uitvoer
verwerking
opslag
Slide 6 - Drag question
Drielagenmodel in websites/webapplicaties
fysieke laag:
logische laag:
toepassingen:
webbrowser
website/
webapplicatie
Apparaat van de gebruiker, ontvangt informatie via het netwerk
Slide 7 - Drag question
Van data tot OV app:
OV App
Database disks
Databasemanagementsysteem
WebAPI van 9292OV
Internet apparatur & verbindungen
Router/modem thuis
smartphone wifi-chip
Android API
Slide 8 - Drag question
Welke van deze onderdelen bevinden zich in de fysieke laag?
A
Database disks
B
WebAPI van 9292OV
C
Wifi-chip van je smartphone
D
App
Slide 9 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Software uit de toepassingenlaag kan alleen contact maken met de fysieke laag via de logische laag.
B
Hardware uit de toepassingenlaag kan alleen contact maken met de logische laag via de fysieke laag.
C
Software uit de logische laag kan alleen contact maken met de fysieke laag via de toepassingen laag.
D
Hardware uit de logische laag kan alleen contact maken met de toepassingen laag via de fysieke laag laag.
Slide 10 - Quiz
Hoe heten elektronische verbindingen tussen fysieke onderdelen?
A
Hardware interfaces
B
Hardware connecties
C
Printplaat
D
Chips
Slide 11 - Quiz
Welke soort interface zorgt voor de communicatie tussen het apparaat en de gebruiker?
A
Hardware-interface
B
API
C
MCI
D
userinterface
Slide 12 - Quiz
Vul de zin aan: Connectoren zijn voorbeelden van…
A
hardware-interfaces
B
application programming interfaces
C
userinterfaces
D
hairstyling producten
Slide 13 - Quiz
Waar staat EEPROM voor?
A
Electrically Erasable Programmable ROM
B
Electrically Editable Programmable ROM
C
Electrically Ejectable Programmable ROM
D
Electrically Engineerable Programmable ROM
Slide 14 - Quiz
Wat is onderdeel van Interne Geheugen
A
RAM
B
CPU
C
GPU
D
SSD
Slide 15 - Quiz
Wat is het verschil tussen ROM en RAM?
A
ROM is software en RAM is hardware
B
ROM verwijderd zijn gegevens niet en RAM doet dit wel
C
RAM is een geheugenchip en ROM niet
D
ROM is een geheugenchip en RAM niet
Slide 16 - Quiz
Het ... bevat gegevens die alleen gelezen kunnen worden en een grote rol spelen bij het opstarten van een computer.
A
ROM
B
RAM
Slide 17 - Quiz
Waar staat RAM voor?
A
Random Artificial Memorizer
B
Readable Adjustable Memory
C
Random Access Memory
D
Realtime Archive Monitoring
Slide 18 - Quiz
Welk onderdeel is het hart van de computer?
A
De processor
B
De videokaart
C
Het moederbord
D
De voeding
Slide 19 - Quiz
Wat is GEEN taak van een processor (CPU)?
A
Opslaan van data
B
Ophalen van informatie uit het interne geheugen
C
Uitvoeren van berekeningen
Slide 20 - Quiz
PCI aansluitingen
PCI Express aansluitingen
aansluitingen voor geluid
northbridge
plaats voor processor
RAM geheugen
stroom aansluiting
floppy aansluiting
southbridge
IDE aansluiting
SATA aansluiting
Slide 21 - Drag question
Wat is geen embedded system?
A
Een alarmsysteem
B
Een slimme thermostaat
C
Een wekker
Slide 22 - Quiz
Waar staat SOC voor
A
Security Operation Center
B
System On a Chip
C
Standard Occupational Classification
D
Standard Official Classification it-security
Slide 23 - Quiz
Wat zijn de krachtigste en snelste computers ter wereld?
A
OmegaComputer
B
PowerComputer
C
SuperComputer
D
Mainframe
Slide 24 - Quiz
Waar wordt een supercomputer (normaal gesproken) niet voor gebruikt?
A
Ruimtevaartprojecten
B
Wetenschappelijk onderzoek
C
Videogames
D
Weersvoorspellingen
Slide 25 - Quiz
Kan je software fysiek aanraken?
A
ja
B
nee
C
alleen tijdens het gamen
Slide 26 - Quiz
Waar staat HTTP voor?
A
HypoText Teleport Protocol
B
HyperText Transfer Protocol
C
HyperText Transfer Position
D
Huge Telephone Transfer Protocol
Slide 27 - Quiz
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
A
HTTP is geen protocol, maar HTTPS wel.
B
Bij POP3 blijft de mail die je hebt verstuurd op de server staan.
C
SMTP is om e-mails te verzenden.
Slide 28 - Quiz
Waar staat DNS voor?
A
Did Not Start
B
Device Network System
C
Domain Name Service
D
Danger Negation Settings
Slide 29 - Quiz
Als het doel is om je website zo goed mogelijk te beveiligen wat is dan de beste manier om je data te beveiligen?
A
http zonder end to end ecryption
B
https zonder end to end ecryption
C
https met end to end ecryption
D
het internet heeft uit zichzelf al de juiste beveiligingen dus je hoeft niks te doen
Slide 30 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van actuatoren?
A
Barometer (meet luchtdruk)
B
Alarm dat afgaat bij inbraak
C
Licht gaat automatisch aan
D
Mechanisme dat controleert of mensen in de auto een gordel dragen
Slide 31 - Quiz
Hoe is het grootste deel van internet verbonden over de hele wereld?
A
met satellieten
B
met onderzeese kabels
C
met magie
D
het internet is niet verbonden met alle continenten
Slide 32 - Quiz
Wat worden er door glasvezelkabels verzonden?
A
Radiogolven
B
Lichtsignalen
C
Elektrische signalen
D
Morse code
Slide 33 - Quiz
Wat is het meestgebruikte internet-protocol?
A
HTTP
B
TCP/IP
C
UTP
D
UDP
Slide 34 - Quiz
Welk apparaat deelt IP adressen uit in een netwerk?
A
Switch
B
Firewall
C
Router
D
Server
Slide 35 - Quiz
“Deze kabel heeft een extra beschermingslaag rondom de acht aders. Hierdoor is er een afscherming tegen elektromagnetische straling.” welke kabel is dit?
A
utp
B
stp
C
---
D
---
Slide 36 - Quiz
Waar staat de S voor in STP?
A
Synched
B
Shielded
C
Shifted
D
Sheltered
Slide 37 - Quiz
Wat is de betekenis van de afkorting CC ?
A
carbon copyright
B
creative creatie
C
creative commons
D
creative copyright
Slide 38 - Quiz
Wat is copyright?
A
recht om te kopieren.
B
auteursrecht
C
recht op inkomsten van een foto
D
rechts van het kopieer apparaat
Slide 39 - Quiz
Wat is een functie van de firewall?
A
verkeer van data pakketjes controleren
B
datapakketjes openen en de inhoud bekijken
C
datapakketjes vernietigen
D
datapakketjes doorsturen
Slide 40 - Quiz
POP, SMTP en IMAP zijn voorbeelden van .....................
A
e-mail
B
proporties
C
protocollen
D
data afspraken
Slide 41 - Quiz
Wat wordt mogelijk gemaakt met een SSL-certificaat?
A
HTTP verbinding
B
Bluetooth verbinding
C
HTTPS verbinding
D
Secure System Links
Slide 42 - Quiz
Wat is de functie van een firewall?
A
Bij het opstarten van je apparaat worden alle bestaande bestanden gecontroleerd.
B
Het controleert alle binnenkomende netwerkgegevens op betrouwbaarheid.
C
Het maakt geregeld een scan van je apparaat om malware te detecteren.
D
Het voert automatisch updates uit van geïnstalleerde programma’s.
Slide 43 - Quiz
Wat is phishing?
A
Een methode die aanvallers gebruiken om mensen te bewerken.
B
Illegaal online vissen kopen.
C
Slachtoffers naar een valse website lokken.
D
Slachtoffers opbellen om gegevens te krijgen.
Slide 44 - Quiz
Waar staat de afkorting DDoS voor?
A
Distributed Denial of Service
B
Dogs Denial of Smile
C
Deliberate Denial of Scope
D
Dangerous Distributed Security
Slide 45 - Quiz
Je bent verbonden met een openbaar wifinetwerk. Zonder dat je het weet worden gegevens, die jij naar websites verstuurt, afgevangen. Hoe heet deze vorm van internetcriminaliteit?
A
SQL-injection
B
Man-in-the-middle
C
Middleware
D
End-to-end
Slide 46 - Quiz
Welke licentie moet je hebben als je de code van een app wilt gebruiken en veranderen?
A
Freeware
B
Shareware
C
Open source
D
Commerciële licentie
Slide 47 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met de integriteit van gegevens en informatie?
A
De gebruiker heeft de gegevens gecontroleerd op juistheid.
B
Er zijn geen privacygevoelige persoonlijke gegevens vastgelegd van de gebruiker.
C
Er wordt voldaan aan de informatie-eis ‘betrouwbaarheid’.
D
Er wordt voldaan aan alle eisen die aan informatie worden gesteld.
Slide 48 - Quiz
Welke omschrijving past het beste bij het principe 'two factor authentication'?
A
Van de gebruiker worden twee zaken gevraagd die hij/zij weet, bijvoorbeeld een wachtwoord en een pincode.
B
De gebruiker controleert of hij/zij op de juiste website zit en de website controleert of hij/zij de juiste gebruiker is.
C
De gebruiker wordt gevraagd om iets wat hij/zij weet (bijvoorbeeld diens naam of een wachtwoord) én heeft een verificatiecode nodig.
Slide 49 - Quiz
Het komt voor dat softwareontwikkelaars bepaalde kwetsbaarheden in de beveiliging over het hoofd hebben gezien. Deze lekken bieden internetcriminelen de kans om onaangekondigd en snel software binnen te dringen. Hoe noemen we zulke kwetsbaarheden?