Les 2

Les 2
1 / 11
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 11 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 2

Slide 1 - Slide

Opdrachten schrijven bespreken

Slide 2 - Slide

Vragen:

1 Waar komt je voornaam vandaan?
2 Wat doe je in je vrije tijd?
3 Wie zou je een dag willen zijn?
4 Welk dier zou je willen zijn?
5 Waar ben je trots op?
6 Is er een les de je hebt geleerd?
7 Waar heb je een hekel aan?
8 Wat weten weinig mensen van je?
9 Wat vind je een mooi woord in het Nederlands?
10 Wat vind je een moeilijk woord in het Nederlands?
11 Wat is je grootste droom?
12 Wat is je beste eigenschap?
13 Hoe ziet je leven er over tien jaar uit?
14 Wat waren je goede voornemens voor dit jaar?

Slide 3 - Slide

Conjuncties 2 hoofdzinnen
Wat zijn de conjuncties in deze zinnen? 
Wat is de plaats van het onderwerp en het werkwoord?
1 Ik ben ziek, want ik heb koorts.
2 Ik ga misschien naar de bioscoop of ik blijf thuis.
3 Hij heeft een nieuwe laptop en ik heb een nieuwe fiets.
4 De lessen gaan niet door dus jullie zijn vrij.


Slide 4 - Slide

Oefening conjuncties:
Vul in: en, of, maar, want,  dus

1 Je kunt een kaartje kopen bij de automaat ............... je kunt het online kopen.
2 Het wiel van mijn fiets staat scheef...............de rem doet het niet goed.
3 Het is een Nederlandse film.................je moet goed luisteren en opletten.
4 Mijn zus is getrouwd ............... ze woont nu in Spanje.
5 Ik wil u graag helpen..............ik ben hier helaas ook niet bekend.
6 We moesten heel lang wachten..................Cecilia's vliegtuig kwam veel te laat aan.
7 We kunnen hier nog een kopje koffie nemen.......we kunnen naar een ander café gaan.
8 Dat is een leuk eetcafé.........je kunt hier niet vegetarisch eten.
9 Je hoeft niet met de bus te gaan................de bioscoop is hier dichtbij.
10 Studenten krijgen tien procent korting op het abonnement. Jij bent student, ..........................je krijgt korting.

Slide 5 - Slide

CONJUNCTIES: HOOFDZIN EN BIJZIN
1 omdat                                                                                              6 totdat
2 als                                                                                                     7 terwijl
3 toen                                                                                                 8 zodat
4 voordat                                                                                          9 zodra
5 nadat                                                                                             10 hoewel

Slide 6 - Slide

Oefening: Maak de bijzinnen af

- Ik vind Nederlands leren belangrijk, omdat.........
- Ik ga douchen, zodra ..........
- Hij houdt van fietsen, hoewel ..........
- Wij gaan naar het strand, als ........
- Vroeger ging ik naar mijn oma, toen ................
- Ik vond studeren leuk, totdat ..............
- Ik drink een kopje thee, voordat ..............
- Zij gaan naar bed, nadat .............
- Ik lees graag, terwijl ............
- Ik luister vaak naar de radio, zodat ..............

Slide 7 - Slide

Verschil tussen omdat en daarom?
Je kunt beide woorden gebruiken.
Let op de volgorde van de zin:
omdat ....... (werkwoord achteraan)
daarom (inversie)

Slide 8 - Slide

Opdrachten
Opdracht 2 blz. 22


Slide 9 - Slide

Opdrachten
Opdracht 3 blz. 22

Slide 10 - Slide

Huiswerk
Vul de checklist in blz. 265
Bereid opdracht 5 voor blz. 25
Verbeter de schrijfopdracht

Slide 11 - Slide