4v blok 2 eindopdr 8 en 9

Welkom!
Nakijken Eindopdracht 8 en 9

Pak je boek, je schrift, een pen en een device!
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!
Nakijken Eindopdracht 8 en 9

Pak je boek, je schrift, een pen en een device!

Slide 1 - Slide

Eindopdracht 8
Controleer je kennis van de theorie van deze module.

Slide 2 - Slide

1. Alinea's worden altijd met elkaar verbonden m.b.v. signaalwoorden.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 3 - Quiz

2. De woorden 'tevens, verder, bovendien en tot slot' geven een opsommend verband aan.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 4 - Quiz

3. De woorden 'zo, bijvoorbeeld, ter illustratie en namelijk' geven een toelichtend verband aan.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 5 - Quiz

4. Bij het schrijven van een tekst breng je verband aan tussen zinnen en alinea's door signaalwoorden en verwijswoorden te gebruiken.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 6 - Quiz

5. Een anekdote en de aanleiding kun je zowel in het begin als in het middenstuk van de tekst aantreffen.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 7 - Quiz

6. Het slot van de tekst heeft functies als afweging, toekomstverwachting of aanbeveling.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 8 - Quiz

7. In het middenstuk vind je vaak de bewijsvoering en de probleemstelling.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 9 - Quiz

8. Sommige functiewoorden (zoals theorie, toepassing en oorzaak-gevolg) komen vaak samen in een tekstgedeelte voor.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 10 - Quiz

9. De begrippen 'bewering' en 'constatering' zijn synoniemen.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 11 - Quiz

10. Een karakterisering zul je regelmatig op het einde van de tekst tegenkomen.
A
Juist
B
Onjuist
C
Ik weet het niet.

Slide 12 - Quiz

We gaan verder met eindopdracht 9. Waar gaat deze tekst over?

Slide 13 - Mind map

1. Op welke manier wordt in de eerste alinea van '(Vermeende) rampen' de tekst ingeleid?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 14 - Quiz

2. Welke signaalwoord(en) geeft/geven in dit citaat een opsommend verband aan?
A
niet alleen.. maar
B
niet alleen
C
maar
D
en

Slide 15 - Quiz

Vraag 3: Geef een samenvatting van alinea 2
Wie wilt een poging wagen?

Slide 16 - Slide

Vraag 3: Geef een samenvatting van alinea 2
Een goed antwoord bevat vier elementen:
 – Een ramp fascineert omdat we aangetrokken worden door wat ons had kunnen overkomen.
 – De publieke aandacht en gezamenlijke beleving ervan zorgen ervoor dat we ons veiliger voelen.
 – Ze versterken de saamhorigheid.
 – En we leren ervan voor de volgende keer.

Slide 17 - Slide

Vraag 4: Welke twee factoren?

Slide 18 - Slide

Vraag 4: Welke twee factoren?
Twee factoren:
 – slachtoffers moeten op ons lijken
 – we moeten de angsten (ook) voelen
 Woorden die het maximumaantal overschrijden, kun je niet meerekenen.

Slide 19 - Slide

5. Wat is de houding van de schrijver tegenover deze conclusie?
A
instemmend
B
kritisch
C
pessimistisch
D
zorgeloos

Slide 20 - Quiz

Vraag 6:

Slide 21 - Slide

Vraag 6:
Voorbeeldantwoord (in een volledige zin):
Een echte ramp versterkt de saamhorigheid en het collectieve verantwoordelijkheidsgevoel en een rampscenario niet.
 Let op:
 – de woorden die het maximumaantal (20) overschrijden, worden niet mee berekend in de beoordeling;
 – antwoorden in telegramstijl zijn fout.

Slide 22 - Slide

7. Wat is de functie van alinea 4 t.o.v. alinea 5 ?
A
een gevolg
B
een tegenstelling
C
een verklaring
D
een voorwaarde

Slide 23 - Quiz

8. Welk verband bestaat er tussen alinea 5 en 6?
A
opsommend
B
toelichtend
C
voorwaardelijk
D
tegenstellend

Slide 24 - Quiz

9. Wat voor kijk op de toekomst van mens en aarde blijkt uit deze uitspraak?

Slide 25 - Open question

10a. Deze tekst is vooral..
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 26 - Quiz

10b:
 De auteur belicht verschillende opvattingen over (vermeende) rampen. Ze wil zo de lezer zelf laten nadenken. Maar ze geeft ook argumenten bij haar eigen opvatting.

Slide 27 - Slide

11a:
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 28 - Quiz

11b:
A, C en D geven kernpunten uit de tekst weer. B is een onbelangrijk detail.

Slide 29 - Slide

12. Met welke twee begrippen kan de functie van alinea 7 t.o.v. de rest van de tekst het best benoemd worden?

Slide 30 - Open question

Na afloop..
Het je de leerdoelen van deze module bereikt?

Slide 31 - Slide

1. Ik kan het verband tussen zinnen, zinsdelen en tekstdelen aangeven m.b.v. verwijs- en verbindingswoorden.
A
Dat kan ik heel goed.
B
Dat gaat soms nog wel eens mis.
C
Dat vind ik moeilijk.

Slide 32 - Quiz

2. Ik kan verbanden als oorzaak-gevolg, middel-doel, opsomming herkennen en benoemen.
A
Dat kan ik heel goed.
B
Dat gaat soms nog wel eens mis.
C
Dat vind ik moeilijk.

Slide 33 - Quiz

3. Ik kan verbanden leggen tussen tekstdelen en tussen teksten.
A
Dat kan ik heel goed.
B
Dat gaat soms nog wel eens mis.
C
Dat vind ik moeilijk.

Slide 34 - Quiz

4. Ik kan een tekst opdelen in betekenisvolle eenheden en de functie van deze eenheden benoemen.
A
Dat kan ik heel goed.
B
Dat gaat soms nog wel eens mis.
C
Dat vind ik moeilijk.

Slide 35 - Quiz

5. Ik kan tekstsoorten en schrijfdoelen herkennen.
A
Dat kan ik heel goed.
B
Dat gaat soms nog wel eens mis.
C
Dat vind ik moeilijk.

Slide 36 - Quiz