Kan tekstsoorten benoemen.
Kan de hoofdgedachte in eigen woorden weergeven.
Begrijpt en herkent relaties als oorzaakgevolg, middel-doel, opsomming e.d.
Maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken, meningen en feiten.
Maakt onderscheid tussen standpunt en argument.
Maakt onderscheid tussen drogreden en argument