2021 2F leerjaar 2 - Centraal Examen Nederlands

CE Nederlands
Centraal examen: lezen en luisteren
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

CE Nederlands
Centraal examen: lezen en luisteren

Slide 1 - Slide

Het examen vindt plaats op
A
13 januari 2023
B
20 januari 2023
C
19 en 20 januari 2022
D
20 mei 2023

Slide 2 - Quiz

Het examen vindt plaats op
A
13 januari 2023
B
20 januari 2023
C
19 en 20 januari 2022
D
20 mei 2023

Slide 3 - Quiz

Wat gaan we vandaag doen?
  • Wat houdt het CE in?
  • Even kort een en ander herhalen 
  • Examensprint!!!

Slide 4 - Slide

Het examen vindt plaats op
A
13 januari 2023
B
20 januari 2023
C
19 en 20 januari 2022
D
20 mei 2023

Slide 5 - Quiz

centraal examen
Op de computer (Leeghwaterplein).
Het is een gecombineerd examen: lezen, kijken en luisteren worden geëxamineerd. 50% van je eindcijfer



Slide 6 - Slide


A

Slide 7 - Quiz

* Niveau 3F (havo/mbo niveau 4)
* Lezen/luisteren
* Schrijven
* Spreken/gesprekken
* #OO Examinering 2019-2020 Herman Brood Academie;
* Examenbureau

Slide 8 - Slide

Wat is toegestaan?
  1. Bij het maken van het centraal taalexamen mag je een pen of potlood, kladpapier en een gum gebruiken. Het kladpapier moet je inleveren voordat je de examenruimte verlaat. 
  2. Je mag een papieren versie van het woordenboek Nederlands gebruiken.

Slide 9 - Slide

Wat moet je kunnen en kennen?
- Tekstdoel (begrijpen)
- Hoofd- en bijzaken (begrijpen)
- De opbouw van een tekst (evalueren)
- feiten en meningen (begrijpen)
- Bedoelingen herkennen (interpreteren)
- Informatie toepassen (begrijpen en interpreteren)
- Tussenkopjes kiezen (begrijpen en interpreteren) 
-  Een tekst samenvatten (hoofd- en bijzaken!)

Slide 10 - Slide

 90% multiple choice vragen 


- Begrijpen (tekstsoort, hoofdgedachte, relaties en verbanden, standpunt, argumenten, feiten meningen onderscheiden)
- interpreteren (wat bedoelt de schrijver, wat is zijn opvatting,  wat denkt en voelt hij, je moet hier conclusies trekken)
- samenvatten
- evalueren (argumentatie en informatie beoordelen op betrouwbaarheid en validiteit, doel van schrijver herkennen en de talige middelen die hij gebruikt om dat doel te bereiken)

Slide 11 - Slide

Soorten examenvragen
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 12 - Slide

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 13 - Slide

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 14 - Slide

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 15 - Slide

EVEN KORT HERHALEN

Slide 16 - Slide

Welke TEKSTDOELEN ken je?

Slide 17 - Open question

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel

Slide 18 - Drag question

Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot

Slide 19 - Quiz

Welke functie kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 20 - Quiz

Waar let je op als je een tekst voor je neus krijgt?

Slide 21 - Open question

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 22 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

We begonnen met tien mensen, toen meldden zich er nog eens tien. Nu is ons lokaal te klein.
A
Voorbeeld
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde
D
Volgorde van tijd

Slide 23 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 24 - Quiz

Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar

Slide 25 - Drag question

Slide 26 - Video

Welk hoofddoel heeft het filmpje over de appie-app?
A
instructief
B
overhalen
C
informerend
D
amuserend

Slide 27 - Quiz

Welke tussenkopjes kunnen er staan in een tekst over toerisme?

Slide 28 - Mind map

Een inleiding kan verschillende functies hebben. Welke functie heeft de inleiding niet?
A
het onderwerp introduceren
B
aandacht trekken
C
een korte samenvatting geven
D
een advies geven

Slide 29 - Quiz

Wat wordt bedoeld met: 'Citeer een zinsgedeelte uit de tekst'
A
Neem een zin uit de tekst over.
B
Neem een woord uit de tekst over.
C
Neem een stukje zin uit de tekst over.
D
Neem een paar zinnen uit de tekst over.

Slide 30 - Quiz

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 31 - Quiz

Waar hebben jullie
behoefte aan?
(CE)

Slide 32 - Mind map

VRAGEN?

Slide 33 - Slide