Zo vind je de persoonsvorm
Er zijn twee manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is.
– Chantal en Kirsten willen in hetzelfde team voetballen.
Manier 1 – de vraagproef: Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden.
Willen Chantal en Kirsten in hetzelfde team voetballen?
Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
Manier 2 – de tijdproef: Zet de zin in een andere tijd: maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom.
Chantal en Kirsten wilden in hetzelfde team voetballen.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.