KWC V3 Leesvaardigheid 3 mening en argumenten (5-12-2023)

Welkom v3a!
5-12-2023

Leesvaardigheid 3: mening en argumenten
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom v3a!
5-12-2023

Leesvaardigheid 3: mening en argumenten

Slide 1 - Slide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Leesvaardigheid 3: mening en argumenten
  3. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Leesvaardigheid 3: mening en argumenten

Doel: Je leert hoe je meningen en argumenten onderscheidt.


Slide 4 - Slide

Mening
Met een mening maakt een​ schrijver zijn lezer duidelijk hoe ​hij ergens tegenaan kijkt. ​

Een ander woord voor mening ​is ook wel standpunt.




Slide 5 - Slide

In welke van onderstaande tekstsoorten kom je een mening tegen?
A
activerende tekst
B
amuserende tekst
C
betogende tekst
D
beschouwende tekst

Slide 6 - Quiz

Tekstsoorten met een mening
​Beschouwende tekst – doel is mening laten vormen​
 Betogende tekst – doel is overtuigen
Activerende tekst - doel is overtuigen EN je iets laten doen

Slide 7 - Slide

Expliciet vs. impliciet
Lang niet altijd geeft een schrijver zijn mening expliciet aan met signaalwoorden, vaak moet je als lezer zelf maar uit de tekst afleiden wat de schrijver vindt. 

Slide 8 - Slide

Aan welke ​signaalwoorden kun je een mening/standpunt herkennen?

Slide 9 - Mind map

Argumenten
Een schrijver gebruikt argumenten om zijn mening te onderbouwen of aannemelijk te maken. ​


Ik vind dat de overheid maatregelen moet nemen tegen obesitas, want 25% van de jeugd heeft al verschijnselen van obesitas. 

Slide 10 - Slide

Aan welke signaalwoorden kun je argumenten herkennen?

Slide 11 - Mind map

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Ik vind het belangrijk om zo min mogelijk vlees te eten, omdat ik het idee heb dat veeteelt slecht is voor het milieu.
A
Ik vind het belangrijk om zo min mogelijk vlees te eten
B
omdat ik het idee heb dat veeteelt slecht is voor het milieu.

Slide 12 - Quiz

Welk deel van de zin is een argument?

Je bent verkouden, je kunt maar beter een paracetamol nemen.
A
Je bent verkouden
B
je kunt maar beter een paracetamol nemen.

Slide 13 - Quiz

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Het is verstandig om je regenjas mee te nemen, het regent.
A
Het is verstandig om je regenjas mee te nemen
B
het regent.

Slide 14 - Quiz

Welk deel van de zin is een argument?

Je moet goed leren vanmiddag, want morgen krijg je een toets.
A
Je moet goed leren vanmiddag
B
want morgen krijg je een toets.

Slide 15 - Quiz

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Integratie van nieuwe bevolkingsgroepen werkt beter als zij met open armen ontvangen worden. Het is daarom een slecht idee om immigranten vijandig te behandelen.
A
Integratie van nieuwe bevolkingsgroepen werkt beter als zij met open armen ontvangen worden.
B
Het is daarom een slecht idee om immigranten vijandig te behandelen.

Slide 16 - Quiz

Welk deel van de zin is een argument?

Je moet snel die tickets kopen, de concerten van Ed Sheeran zijn namelijk altijd snel uitverkocht.
A
Je moet snel die tickets kopen
B
de concerten van Ed Sheeran zijn namelijk altijd snel uitverkocht.

Slide 17 - Quiz

Welk deel van de zin is een mening/standpunt?

Stilzitten is erg ongezond, dus bij een blokuur zou iedereen tussendoor even een rondje door het lokaal moeten lopen.
A
Stilzitten is erg ongezond
B
dus bij een blokuur zou iedereen tussendoor even een rondje door het lokaal moeten lopen.

Slide 18 - Quiz

Feitelijke uitspraken

Een schrijver maakt zijn tekst sterker als zijn mening en argumenten feitelijke uitspraken bevatten. ​


Een feitelijke uitspraak is een uitspraak waarvan (eenvoudig) vast te stellen is of de uitspraak ‘waar’ of ‘onwaar’ is. 

Slide 19 - Slide

Feitelijke uitspraak of niet? 

Energiedrankjes moeten verboden want uit onderzoek blijkt energiedrankjes hartritme- stoornissen veroorzaken bij jongeren.
A
feitelijke uitspraak
B
geen feitelijke uitspraak

Slide 20 - Quiz

Feitelijke uitspraak of niet? 

Ik vind die nieuwe roman erg goed. Ik kon me namelijk erg inleven in de hoofdpersoon en de verhaallijn vond ik erg spannend.

A
feitelijke uitspraak
B
geen feitelijke uitspraak

Slide 21 - Quiz

Feitelijke uitspraak of niet? 

Ik verwacht niet dat Timmermans in de Tweede Kamer blijft. Ik kan me niet voostellen dat dat werk hem nog genoeg uitdaging zal bieden.
A
feitelijke uitspraak
B
geen feitelijke uitspraak

Slide 22 - Quiz

Feitelijke uitspraak of niet? 

Als president zal ik de begroting in evenwicht houden, want dat heb ik ook gedaan toen ik gouverneur was.
A
feitelijke uitspraak
B
geen feitelijke uitspraak

Slide 23 - Quiz

Controleren van uitspraken
Een kritische lezer moet zich altijd afvragen of de argumenten van een schrijver wel kloppen. ​


Dus naast dat je moet letten op de bron,
de actualiteit, de deskundigheid van de auteur 
en het belang van de auteur (zie Leesvaardigheid 1) moet je dus ook 
letten op de juistheid van de argumenten. 

Slide 24 - Slide

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Popartiesten verdienen per definitie veel geld.
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Geluk leidt tot succes en niet andersom.
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quiz

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Een banaan bestaat per 100 gram uit 18,2 gram suikers.
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quiz

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Karsten snapt de som niet.
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Wel 78 procent van de bevolking vindt dat Zwarte Piet een belangrijk onderdeel is van de Nederlandse cultuur.
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

Kun je controleren of de volgende zin waar is of niet?

Toen het eerste testament van de Bijbel werd geschreven, dacht men anders over de rol van de vrouw dan nu.
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

Opdracht maken
  • Maak opdracht 2 op pagina 17-18 van je boek. 
  • Je krijgt voor deze opdracht 20 minuten de tijd, daarna bespreken we de antwoorden.
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur. 

Slide 31 - Slide

Opdracht 2 nakijken
a Controleerbare feiten:
- In de regio waar de schrijfster woont is geen school voor hoogbegaafde kinderen.
- In het hoogbegaafdenonderwijs moeten ouders jaarlijks een bijdrage van 2.000 euro of meer betalen.
- De overheid betaalt niet mee aan hoogbegaafdenonderwijs.

Slide 32 - Slide

Opdracht 2 nakijken
b Niet of moeilijk te controleren uitspraken die als feiten worden gepresenteerd:
- ‘Nut en noodzaak is blijkbaar bij onze bewindspersonen nog niet duidelijk. Bij de meeste mensen trouwens niet.’
- ‘Al was het maar omdat ze zich dan niet meer zo anders voelen of raar.’
- ‘Het regulier onderwijs is absoluut niet passend voor hoogbegaafde kinderen.’

Slide 33 - Slide

Opdracht 2 nakijken
c Uitspraken die duidelijk de mening van de auteur weergeven:
- ‘Ik kan talloze redenen bedenken waarom het goed is als deze kinderen bij elkaar worden gezet.’
- ‘Alleen wat is er sociaal aan om een kind te omgeven met leerkrachten en kinderen die hem of haar niet begrijpen? Waardoor ze ook vaak buitengesloten worden. Wat is daar goed aan? Ik heb daar inmiddels grote vraagtekens bij.’
- ‘Ik hoor en lees te veel verhalen over depressieve kinderen, over onderpresteerders, over thuiszittende kinderen, over kinderen die drie of vier keer van school wisselen voordat (h)erkend wordt dat ze hoogbegaafd zijn. Is dat erg? Ik vind van wel.’

Slide 34 - Slide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: donderdag 7 december
  • Huiswerk: leren p. 16 en maken opdracht 3, 4 en 5 p. 18 e.v.
  • Meenemen: boek, leesboek, schrift en pen​
  • Programma: leesvaardigheid 4


Slide 35 - Slide