Week 49 Kapitel 2 Geburtstag (2024-2025)

Kapitel 2
Feierst du mit?

 Nehmt bitte die Bücher heraus.
1 / 56
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 56 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Kapitel 2
Feierst du mit?

 Nehmt bitte die Bücher heraus.

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Was machen wir heute?
1. Grammatik herhalen
2. Lesen oefenen leestoets
3. woordenboek 
4. Woordjes flashcards  
5. Blooket


Lernziel: Je kunt je familie in het Duits presenteren. 

Slide 9 - Slide

Prüfungen
1. Leestoets (volgende week --> boek mee )
2. Toetsweek (week 3/4) --> 15 januari (na de kerstvakantie)

Formatieve toets (week 51  --> 2 weken)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

                                   Mir geht es...

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Wie alt bist du?
Ich bin... 

Slide 14 - Slide

Hoe oud ben je?

Slide 15 - Slide

Was ist dein Hobby?

Mein Hobby ist...

Fußball spielen

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Entschuldigung, ich nehme sofort mein Buch aus der Tasche! 

Slide 19 - Slide

Wörter
1. die Geschwister = broers en of zussen
2.  kaufen = kopen
3. die leute = de mensen
4. das Geschenk = het cadeau
5. Weihnachten = kerst

Slide 20 - Slide

Wörter
1.  broers en of zussen
2.   kopen
3. de mensen
4. het cadeau
5. kerst

Slide 21 - Slide

Wörter
1. das Wochenende = het weekend
2. der Rucksack = de rugzak
3. die Gäste = de gast
4. auch = ook

Slide 22 - Slide

Wörter
1.  het weekend
2. de rugzak
3.  de gast
4.  ook

Slide 23 - Slide

Wörter
1. zum Beispiel = bijvoorbeeld
2. Spaß machen = plezier hebben
3. Silvester = oud en nieuw
4. heute = vandaag
5. Einladung = uitnodiging

Slide 24 - Slide

Wörter
1.  bijvoorbeeld
2. plezier hebben
3.  oud en nieuw
4.  vandaag
5. Uitnodiging

Slide 25 - Slide

Wörter
1. süß = zoet
2. einladen = uitnodigen
3. aber = maar
4. der Urlaub = de vakantie
5. verstehen = begrijpen

Slide 26 - Slide

Wörter
1.  zoet
2. uitnodigen
3. maar
4. de vakantie
5. begrijpen

Slide 27 - Slide

HABEN
Ich habe
du hast
er/sie/es hat

Slide 28 - Slide

HABEN
Ich
du 
er/sie/es

Slide 29 - Slide

HABEN
wir haben
ihr habt 
Sie haben 

Slide 30 - Slide

HABEN
wir 
ihr 
Sie  

Slide 31 - Slide

sein
Ich bin
du bist
er/sie/es ist

Slide 32 - Slide

HABEN
Ich
du 
er/sie/es

Slide 33 - Slide

sind
wir sind
ihr seid
Sie sind

Slide 34 - Slide

sind
wir 
ihr 
Sie  

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Stencil
1. Persoonlijk voornaamwoord omcirkelen.
2. Maak stam van een werkwoord. 
S. 69 Aufgabe 35

Naam, ding en dier vervangen door er/sie/es

voltooid deelwoord
GE + STAM + T


timer
10:00

Slide 37 - Slide

Lesen
Geburtstag S.69 Aufgabe 35
''







Fertig? S. 65 Wörter
Aufgabe 28
timer
10:00

Slide 38 - Slide

S. 68 Wörterbuch
Aufgabe 33
Wünschliste 

Nederlands - Duits
Schrijf op: der die das

der = mannelijk (m)
die = vrouwelijk (v)
das = onzijdig (o)

9 woorden 
timer
20:00

Slide 39 - Slide

Flashcards
Quizlet of Wozzol
A3 papier 
DER DIE DAS

1. Woordjes die je niet kan onthouden opschrijven.
Voorkant Nederlands. Achterkant Duits. 
timer
25:00

Slide 40 - Slide

S. 56 Aussprache
Aufgabe 15 (s. 78)
1. Ich habe drei Cousinen/ einen 
2. Onkel und eine Tante.
3. Ja, ich habe ein Bruder/ eine Schwester.
4. Das ist mein Opa/ meine Oma
5. Sie/er heißt Leo / Katja
6. Sie/er ist 9 Jahre alt.
timer
1:00

Slide 41 - Slide

S. 60 Grammatik
Aufgabe 19
DER = mannelijk
- Mannelijk persoon -->  (vb. der Vater, der Lehrer, …)
- Dagen en maanden  --> (vb. der Montag, der Januar, der Sommer)
-  ‘internationale’ woorden --> die in meerdere talen hetzelfde zijn (vb. der Computer)

timer
6:00

Slide 42 - Slide

S. 60 Grammatik
Aufgabe 19
DIE (weiblich – w.)
- vrouwelijke woorden (vb. die Mutter, die Lehrerin)
- alle woorden met uitgangen 
-heit, -keit, -schaft, -ung
- 90% van de woorden met uitgang 
–e 
- het meervoud van vrouwelijke woorden eindigt altijd op –(e)n
timer
6:00

Slide 43 - Slide

S. 60 Grammatik
Aufgabe 19
Das

HET woorden in het NEDERLANDS

HET meisje --> das Mädchen
HET huis --> das Haus
timer
6:00

Slide 44 - Slide

Lesen
Weihnachtsmarkt
''







Fertig? S. 65 Wörter
Aufgabe 28
timer
25:00

Slide 45 - Slide

Lidwoorden 
Der = mannelijk
die = vrouwelijk/meervoud
das = onzijdig 
timer
6:00

Slide 46 - Slide

Darf ich auf die Toilette gehen?

Slide 47 - Slide

S. 65 Grammatik
Aufgabe 28
Feiertage

timer
6:00

Slide 48 - Slide

S. 69 Grammatik
Aufgabe 35
Einladung

Was
Wann
Wo
Bis wann = tot wanneer
timer
6:00

Slide 49 - Slide

S. 59 Lesen Aufgabe 18
1. Kan je op de Weihnachtsmarkt Flammkuchen eten?
2. Kan je als cadeautje een hond kopen?
3. Staat er op een kerstmarkt een historische draaimolen?
4. Is er op de Gustaf-Gründgens-Platz een schaatsbaan?
5. Is de kerstmarkt in Düsseldorf klein?
6. Wat zou jij op een kerstmarkt kopen?
timer
20:00

Slide 50 - Slide

S. 59 Lesen Aufgabe 18
1. Kan je op de Weihnachtsmarkt Flammkuchen eten?
2. Kan je als cadeautje een hond kopen?
3. Staat er op een kerstmarkt een historische draaimolen?
4. Is er op de Gustaf-Gründgens-Platz een schaatsbaan?
5. Is de kerstmarkt in Düsseldorf klein?
6. Wat zou jij op een kerstmarkt kopen?
timer
20:00

Slide 51 - Slide

S.  52 Plauderecke
Aufgabe 11
S. 74 = zinnen aanvullen


timer
2:00

Slide 52 - Slide

S.  53 Sprechen
Aufgabe 13
Kurze Präsentation
Foto van familie
- Erzähle über 2 Personen.
1. Wer sind diese Personen.
2. Wie heißen diese Personen.
3. Wie alt sind diese Personen.
4. Wann haben sie Geburtstag.

Slide 53 - Slide

Präsentation
Das ist mein...
Sie/er heißt...
Er / sie ist .......... Jahre alt.
sie/er wohnt in.....
Sie/er hat Geburtstag am...

Slide 54 - Slide

Wörter
timer
10:00

Slide 55 - Slide

Hausaufgaben
Wörterliste A leren

Slide 56 - Slide