Via Starttaal 2F woordenschat en beeldspraak

Woordenschat 2F
Vul het woord in dat qua betekenis het beste in de zin past.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Woordenschat 2F
Vul het woord in dat qua betekenis het beste in de zin past.

Slide 1 - Slide

Omdat Richard zijn baan verloor kreeg hij moeite met het betalen van zijn …


A
hypotheek
B
specificatie
C
congres
D
beginsel

Slide 2 - Quiz

Een zwangerschap … veel van vrouwen en daarom moeten ze regelmatig een dutje doen.


A
arceert
B
reduceert
C
vergt
D
pleit

Slide 3 - Quiz

Ik moest vorige week … leren om dat moeilijke proefwerk te halen.


A
continu
B
achteloos
C
commercieel
D
karakteristiek

Slide 4 - Quiz

‘Als u een … van de rekening wilt hebben, dan kunt u deze telefonisch aanvragen.’


A
aspect
B
debat
C
fractie
D
specificatie

Slide 5 - Quiz

Als je iets niet kunt vinden in dat boek moet je het even in de … opzoeken.


A
privilege
B
index
C
uitlating
D
verdienste

Slide 6 - Quiz

Ter … van inbraak reden er in de vakantieperiode extra politieauto’s door de wijk.
A
preventie
B
verbond
C
prototype
D
vooroordeel

Slide 7 - Quiz

Als je …. werktijden hebt, betekent dat nog niet dat je ’s nachts op kantoor moet zijn.
A
netto
B
globale
C
variabele
D
abstracte

Slide 8 - Quiz

Er wonen… zeventien miljoen mensen in Nederland.
A
stereotiep
B
fundamenteel
C
circa
D
bankroet

Slide 9 - Quiz

Dat Mounir elke ochtend een broodje voor die zwerver koopt is een … daad.
A
neutrale
B
nobele
C
regionale
D
tegendraadse

Slide 10 - Quiz

Het scheelde maar een … , maar de brommer wist ongeschonden over het kruispunt te razen.
A
motief
B
pleonasme
C
prototype
D
fractie

Slide 11 - Quiz

Thomas is heel … : hij krijgt altijd alles voor elkaar.


A
neutraal
B
abstract
C
daadkrachtig
D
achteloos

Slide 12 - Quiz

Deze nieuwe sportauto valt helaas buiten mijn … .


A
initiatief
B
prototype
C
budget
D
verstandhouding

Slide 13 - Quiz

Nederlanders zijn verwend: nergens is zoveel … en wordt er tegelijk zoveel geklaagd.


A
medium
B
welvaart
C
auteur
D
affiniteit

Slide 14 - Quiz

De Japanse vechtsporter gebruikt allerlei … hand- en voetbewegingen om zijn tegenstander uit te schakelen.


A
netto
B
voormalige
C
lokale
D
gecompliceerde

Slide 15 - Quiz

Het … kamerlid Paul Rosenmüller presenteert tegenwoordig een televisieprogramma.


A
voormalige
B
operationele
C
relevante
D
tegendraadse

Slide 16 - Quiz

Hij wil de koop … , omdat de gekochte tv het niet doet.


A
analyseren
B
pretenderen
C
ontbinden
D
reduceren

Slide 17 - Quiz

Dankzij zijn onverwachte hulp is Rick flink in mijn … gestegen.


A
achting
B
diversiteit
C
prioriteit
D
aspect

Slide 18 - Quiz

Omdat de journalisten allemaal tegelijk een interview wilden met de bondscoach, werd besloten een … te houden.


A
aspiratie
B
autoriteit
C
initiatief
D
persconferentie

Slide 19 - Quiz

Aan de … van zijn woorden kon ik merken dat hij een grapje maakte.


A
intonatie
B
oogmerk
C
instituut
D
fusie

Slide 20 - Quiz

Met een … verschil in punten won de zwaargewicht de bokswedstrijd.


A
regionaal
B
miniem
C
competent
D
incidenteel

Slide 21 - Quiz

Beeldspraak 2F
Kies de juiste betekenis van het spreekwoord/de uitdrukking.

Slide 22 - Slide


Vele handen maken licht werk.



A
Er is de verwachting dat er gauw iets gaat gebeuren.
B
Zoveel energie hebben dat je alles kunt doen.
C
In iets negatiefs valt ook weer iets positiefs te vinden.
D
Als je samenwerkt ben je snel klaar.

Slide 23 - Quiz


De draad kwijt zijn.
A
Iemand het zwijgen opleggen.
B
Verlost zijn van zorgen.
C
Even slapen.
D
Niet weten hoe je je verhaal verder moet vertellen.

Slide 24 - Quiz

Water bij de wijn doen.


A
Niet goed wijs zijn.
B
Zijn uiterste best doen.
C
Een beetje toegeven.
D
Eerst nadenken, voordat je iets doet.

Slide 25 - Quiz

Het achterste van je tong laten zien.


A
Alles volledig vertellen, niets verzwijgen.
B
Je ergens niets van aantrekken.
C
Net iets teveel van het kwade, waardoor het tot een uitbarsting komt.
D
Het is moeilijker dan verwacht.

Slide 26 - Quiz

Iemand met de neus op de feiten drukken.


A
Iemand met onaangename feiten confronteren.
B
Iemand foppen.
C
Iemand wegsturen.
D
Iemand omver rijden.

Slide 27 - Quiz

Iets met een korreltje zout nemen.




A
Iets snappen zonder dat het wordt uitgelegd.
B
Iets organiseren.
C
Iets niet serieus nemen.
D
Iets met gemak doen.

Slide 28 - Quiz

Voet bij stuk houden.



A
Te werk gaan zonder met iemand rekening te houden.
B
Volhouden, niet van je standpunt af te brengen zijn.
C
Niet echt meedoen, meedoen zonder dat het telt.
D
Zich onttrekken aan iets wat men moet doen.

Slide 29 - Quiz

Een ongeluk zit in een klein hoekje. .


A
Nooit de moed opgeven, hoe slecht je er ook voor staat.
B
Een goed advies is moeilijk te vinden.
C
Blind zijn voor iets, net doen of iets niet gebeurt.
D
Een ongeluk kan iemand heel onverwacht treffen.

Slide 30 - Quiz

Voor iemand door het vuur gaan.


A
Opgejaagd worden door iemand.
B
Heel veel voor iemand over hebben.
C
In ongunstige omstandigheden verkeren.
D
Dat is zonder risico.

Slide 31 - Quiz

Er is geen vuiltje aan de lucht.


A
Hij heeft er trek in.
B
Er is niets aan de hand.
C
Hij is niet erg slim.
D
Over ruim voldoende geld beschikken.

Slide 32 - Quiz