Opdracht 2 1 was
2 vieren
3 zijn
4 herbergt
5 leggen
6 trekt
7 werd
8 is
Opdracht 3
1 Vroeger | maakten | weerkundigen | gebruik | van hun ervaring.
2 Ook | keken | ze | heel goed | naar natuurverschijnselen.
3 Zagen | ze | de zwaluwen | laag | door de lucht | vliegen?
4 Dan | wees |dat | volgens de meteorologen | op slecht weer.
5 Toch | blijken | die oude waarnemingen | op waarheid | te berusten.
6 Zwaluwen | jagen | immers | in de lucht | op insecten.
7 Bij lagere temperaturen | gaan | die insecten | lager | vliegen.
8 Laagvliegende zwaluwen | kondigen | dus | een weersverslechtering | aan.
Klaar?
Pak je theorieboekje grammatica.
Maak de zinnen van blz. 28. (PV, zinsdelen & O.)