Spelling hoofdstuk 2 Leenwoorden

Leenwoorden/Engels werkwoorden
Welkom Manar

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leenwoorden/Engels werkwoorden
Welkom Manar

Slide 1 - Slide

Programma
  • Toets al besproken?
  • Huiswerk nakijken
  • Hoe zat het ook alweer?

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Opdracht 5 nakijken
a Okke de Vries, onze buurman uit de Prins Bernhardstraat, speelde met Pasen afgelopen maandag voor paashaas.
b Hé, ken je deze al? Wist je dat je op Justin Timberlake?
c Ondanks alle liefdesbrieven en betuigingen die hij haar stuurde, kon hij haar niet overtuigen; ze stonden vol met typ-, spel- en taalfouten.
d ‘Houd jij niet van seizoenen?’(,) riep Saskia’s bijdehante kleine zusje verbaasd uit. ‘Ik wel. ’s Zomers kun je lekker zwemmen, maar ’s winters kun je naar de Winter Efteling.’
e In Twente werden tijdens de Tachtigjarige Oorlog de rooms-katholieke pastoors vervangen door protestantse predikanten, totdat Oldenzaal weer werd veroverd door de Spanjaarden.

Slide 4 - Slide

Neem de zin over en plaats waar nodig leestekens en hoofdletters.

in de zomer is er elke donderdag in juli een franse markt op het kerkplein



Slide 5 - Open question

Neem de zin over en plaats waar nodig leestekens en hoofdletters.

de kleuter schreeuwde naar zijn vader ik wil niet naar bed



Slide 6 - Open question

Leenwoorden en 
spelling Engelse
werkwoorden

Spelling - hoofdstuk 2

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van de les weet je...
.. wat leenwoorden zijn
... hoe je ze schrijft
... hoe je ze spelt


Slide 8 - Slide

Spelling Franse leenwoorden
Sommige woorden op klinker accentstreepje
Vernederlandst? Geen streepje of dakje op klinker: controle, diner
Tenzij nodig voor uitspraak: café; enquête
Woord nog echt Frans? Dan wel alle accenten: déjà vu

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Wat is de juiste spelling?
A
Decolletee
B
Decolleté
C
Decolletè
D
Decoleté

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste spelling
A
Premierre
B
Premiere
C
Premiére
D
Première

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Urinoir
B
Urinôir
C
Urinuoir
D
Urinoír

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

1. Mijn docent gaf ……………. op mijn werkstuk.

Slide 15 - Open question

k kreeg een ………… van mijn klasgenoot.
A
email
B
e-mail
C
e'mail
D
imeel

Slide 16 - Quiz

Spelling Engelse werkwoorden
Aan het eind van de les weet je ( weer)...
.. wat leenwoorden zijn
... hoe je Engelse werkwoorden goed schrijft.


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Bij de meeste  Engelse werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse zwakke werkwoorden.

Slide 20 - Slide

maar..... let op 

Slide 21 - Slide

Engelse werkwoorden:
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 23 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 24 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 25 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vd: squashen
A
Gesquast
B
Gesquasht
C
Gesquashd
D
Gesquashed

Slide 26 - Quiz

Mijn vader (downloaden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 27 - Quiz

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.
A
interviewt
B
intervieuwt
C
interviewd
D
interviewdde

Slide 28 - Quiz

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 29 - Quiz

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 30 - Quiz

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 31 - Quiz

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.
A
finishden
B
finishten
C
finishtten

Slide 32 - Quiz

Afsluiting
  • Volgende les
  • Nog vragen?

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Link