Spelling hoofdstuk 2 havo 2

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welkom!
Planning les:
Lezen 
Nakijken
Leerdoelen
Uitleg geven
Oefenen
Afsluiten les

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Aan het eind van de les weet je ( weer)...
.. wat leenwoorden zijn
... hoe je ze schrijft
... hoe je ze spelt


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Spelling Franse leenwoorden
Sommige woorden op klinker accentstreepje
Vernederlandst? Geen streepje of dakje op klinker: controle, diner
Tenzij nodig voor uitspraak: café; enquête
Woord nog echt Frans? Dan wel alle accenten: déjà vu

Slide 5 - Slide

En nu......
Pak je telefoon maar weer even

Slide 6 - Slide

Wat is de juiste spelling?
A
Decolletee
B
Decolleté
C
Decolletè
D
Decoleté

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste spelling
A
Premierre
B
Premiere
C
Premiére
D
Première

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
Urinoir
B
Urinôir
C
Urinuoir
D
Urinoír

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

1. Mijn docent gaf ……………. op mijn werkstuk.

Slide 11 - Open question

k kreeg een ………… van mijn klasgenoot.
A
email
B
e-mail
C
e'mail
D
imeel

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Bij de meeste  Engelse werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse zwakke werkwoorden.

Slide 14 - Slide

maar..... let op 

Slide 15 - Slide

Engelse werkwoorden:
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 16 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 18 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vd: squashen
A
Gesquast
B
Gesquasht
C
Gesquashd
D
Gesquashed

Slide 20 - Quiz

Mijn vader (downlaoden, tt) elke dag een paar nieuwe liedjes
A
download
B
downloat
C
downloadt
D
downloadde

Slide 21 - Quiz

De journalist (interviewen, tt) mij voor de derde keer.
A
interviewt
B
intervieuwt
C
interviewd
D
interviewdde

Slide 22 - Quiz

Jason (barbecueën, tt) het liefst in de achtertuin van zijn huis.
A
barbecued
B
barbecuedt
C
barbecuet
D
barbecuette

Slide 23 - Quiz

Op die gladde weg (skate, tt) mijn vriendje het liefst.
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 24 - Quiz

Romy en Marie (racen, vt) op hun fiets door de straat
A
raceten
B
racetten
C
raceden

Slide 25 - Quiz

Tijdens de marathon (finishen, vt) Anniek en Irma tegelijk.
A
finishden
B
finishten
C
finishtten

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Link

Heb je nog vragen?

Slide 28 - Open question

Wat vond je van de les?

Slide 29 - Open question

Einde les
Theorie besproken
Geoefend


Klaar!

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide