Bas. 6 Transplantaties en bloedtransfusies

9.5 Transplantaties en bloedtransfusies
blz. 191
1 / 43
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

9.5 Transplantaties en bloedtransfusies
blz. 191

Slide 1 - Slide

Doelen van de les:
  1. Je weet welke organen getransplanteerd kunnen worden
  2. Je weet welke bloedgroepen er zijn
  3. Je kunt uitleggen tussen welke bloedgroepen een bloedtransfusie kan worden uitgevoerd

Slide 2 - Slide

Herhalen:

Slide 3 - Slide

Je ziet hier antigen P en antigen Q. Daarnaast zie je een antistof.

Op welk antigen past deze antistof?
A
Antigen P
B
Antigen Q

Slide 4 - Quiz

Antistof en Antigen. Wat is waar?
A
Antistoffen zitten aan de buitenkant van cellen
B
Een antistof past op een antigen.

Slide 5 - Quiz

Wat is een antigen?
A
ziekteverwekker
B
herkenningseiwit aan buitenkant cel
C
gen die cellen doodmaakt
D
gen die overal tegen is

Slide 6 - Quiz

Na een griep ben je beter geworden.
A
actieve natuurlijke immuniteit
B
actieve kunstmatige immuniteit
C
passieve natuurlijke immuniteit
D
passieve kunstmatige immuniteit

Slide 7 - Quiz

Een vaccin behoort tot
A
Kunstmatige actieve immuniteit
B
Natuurlijke actieve immuniteit
C
kunstmatige passieve immuniteit
D
Natuurlijke passieve immuniteit

Slide 8 - Quiz

Antigif krijgen is een voorbeeld van:
A
Kunstmatige, passieve immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Natuurlijke, passieve immuniteit
D
Natuurlijke actieve immuniteit

Slide 9 - Quiz

Hoe werkt immuniteit?

Slide 10 - Slide

Transplantatie
  • Transplantatie: aangepast weefsel of orgaan vervangen door ander weefsel of orgaan.
  • Kan van de patiënt zelf of van donor
  • Afstotingsreactie: Afweer systeem herkent de eiwitten op donor orgaan als lichaamsvreemde stoffen.
  • Antistoffen worden aangemaakt.
  • Auto-immuunziekte: het afweersysteem herkent lichaamseigen eiwit niet meer.

Vitiligo
Dit is een auto immuunziekte. Het lichaam breekt zijn eigen pigment af.

Slide 11 - Slide

Orgaantransplantaties
Organen van een ander krijgen:
  • Huid
  • Nier
  • Bot
  • Kraakbeen
  • Bloedvaten
  • Hoornvlies
  • Hart

Slide 12 - Slide

Afstotingsreacties
  • Getransplanteerde orgaan is ‘lichaamsvreemd’.
  • Afweersysteem reageert hierop door het op te willen ruimen m.b.v. antistoffen.
  • Met medicijnen zijn deze afstotingsreacties af te remmen.
  • Xenontransplantatie = organen van een dier ontvangen (bv. varken)


Slide 13 - Slide

Hoe wordt bepaald wie een orgaantransplantatie mag ontvangen?
A
Op basis van leeftijd en lengte.
B
Op basis van religie en politieke voorkeur.
C
Op basis van medische urgentie en geschiktheid.
D
Op basis van inkomen en werkervaring.

Slide 14 - Quiz

Welke organen kunnen worden getransplanteerd?
A
Alleen de lever.
B
Alleen de longen.
C
Alleen de nieren.
D
Nier, lever, hart, longen, alvleesklier en dunne darm.

Slide 15 - Quiz

Wat is orgaantransplantatie?
A
Het behandelen van een beschadigd orgaan met medicijnen.
B
Het vervangen van een beschadigd orgaan door een gezond orgaan van een donor.
C
Het verwijderen van een gezond orgaan.
D
Het maken van een exacte kopie van een beschadigd orgaan.

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Bloedgroepen
Ook rode bloedcellen hebben
Antigenen (bloedfactoren)

  • Bloedgroep B
  • Bloedgroep A
  • Bloedgroep AB
  • Bloedgroep 0

Slide 19 - Slide

Bloedgroepen

Slide 20 - Slide

bloedtransfusies

Slide 21 - Slide

Bloedgroep A
Kan geen bloed ontvangen met antigen B

Donor aan?

Slide 22 - Slide

Bloedgroep B
Kan geen bloed ontvangen met antigen A

Donor aan?

Slide 23 - Slide

Bloedgroep AB
Kan van alle bloedgroepen bloed ontvangen


DONOR AAN?

Slide 24 - Slide

Bloedgroep 0
Kan geen bloed ontvangen met antigen B of antigen A

Donor aan?

Slide 25 - Slide

Wat is het risico van een bloedtransfusie?
A
Overdracht van infecties zoals hepatitis of HIV.
B
Verlies van de eigen afweer van de patiënt.
C
Verhoogd risico op bloedstolsels.
D
Allergische reacties op het bloed.

Slide 26 - Quiz

Welke bloedgroepen zijn belangrijk bij bloedtransfusies?
A
ABO en Bloedplaatjes
B
AB en Rhesus
C
ABO en Antistoffen
D
ABO en Rhesus

Slide 27 - Quiz

Wat is een bloedtransfusie?
A
Een medische procedure waarbij chemotherapie wordt gegeven aan een patiënt.
B
Een medische procedure waarbij bloed wordt afgenomen van een patiënt.
C
Een medische procedure waarbij bloed wordt gegeven aan een patiënt.
D
Een medische procedure waarbij een patiënt wordt geopereerd.

Slide 28 - Quiz

resusfactor

Slide 29 - Slide

Resusfactor (1)

Slide 30 - Slide

Resusfactor (2)
  • 85% van mensen heeft antigeen op rode bloedcel zitten dat resusfactor heet (Rh+) = resuspositief.
  • Geen Resusfactor = Rh- (=resusnegatief)
  • Rh+ bloed bij iemand met Rh- bloed? Dan worden antistoffen gemaakt (=antiresus).
  • Eerste keer contact geen probleem omdat het maken van antiresus heel langzaam verloopt.
  • Wel probleem bij moeder met Rh- moeder die voor de tweede keer bevalt van Rh+ kind.


Slide 31 - Slide

Resusfactor (3)
  • Moeder Rh- bij tweede kind mét antiresus
  • Kind Rh+
  • Probleem:
  • Moeder maakt héél langzaam antiresus (scheurtjes in placenta bloed kind in bloed moeder) bij 1e kind geen probleem. Maar bij 2e:
  • Antiresus komt in bloed van kind terecht
  • Rode bloedcellen gaan klonteren
  • Hersen en nierbeschadiging kind

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 34 - Quiz

Aan welke bloedgroep kan O geven
A
A
B
B
C
AB
D
Alle bloedgroepen

Slide 35 - Quiz

Iemand heeft bloedgroep AB.
Deze persoon kan donor zijn voor mensen met de bloedgroepen...
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 36 - Quiz

Op het celmembraan van rode bloedcellen kunnen zich antigenen bevinden die bepalend zijn voor de bloedgroepen van het AB0-systeem. Wetenschappers zijn erin geslaagd deze antigenen te verwijderen. Bloedcellen zonder die antigenen wil men gebruiken voor bloedtransfusie.
Welke mensen zouden zulke rode bloedcellen kunnen ontvangen zonder dat er samenklontering plaatsvindt?
A
alleen mensen met bloedgroep 0
B
alleen mensen met de bloedgroepen 0 en AB
C
alleen mensen met de bloedgroepen A en B
D
mensen met de bloedgroepen 0, A, B en AB

Slide 37 - Quiz

Welke antistoffen tegen de bloedgroepen maakt een persoon met bloedgroep AB?
11
A
Anti A
B
Anti B
C
Anti A en anti B
D
Geen antistoffen

Slide 38 - Quiz

Iemand heeft bloed groep B. Van welke bloedgroepen kan deze persoon bloed ontvangen bij een bloedtransfusie (we kijken nu even niet naar de resusfactor).
A
Alleen van bloedgroep B.
B
Alleen van bloedgroep B of O.
C
Alleen van de bloedgroeppen AB of B.
D
Of bloed van de bloedgroepen B, AB of O.

Slide 39 - Quiz

Anne is nierpatiënt. Haar man Joris biedt zich als nierdonor voor Anne aan. De weefseltypen van beiden komen voldoende overeen. Anne heeft bloedgroep B en Joris heeft bloedgroep A. Gelet op de bloedgroepen is Joris geen geschikte donor voor Anne. Wat is hiervoor de reden?
A
Het bloed van Anne bevat anti-A.
B
Het bloed van Anne bevat antigeen B.
C
Het bloed van Anne bevat anti-B.

Slide 40 - Quiz

Bloedgroepen en transfusies

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Link

Aan de slag!
  • Maak par. 5 van hoofdst. 9

Slide 43 - Slide