Bedenk per zin: Is het zijn of doen?
1. De meeste leerlingen hebben goed naar het filmpje gekeken.
2. Toch is het naamwoordelijk gezegde nog moeilijk.
3. Maar gelukkig zijn de leerlingen allemaal wel heel leergierig.
4. Gelukkig heeft hun docent het nu goed uitgelegd.
5. Daardoor lijken ze nu veel slimmer te zijn geworden.
Onthoud: zijn = nwg en doen = wwg