Overhoren Hoofdstuk 2

Herhaling Hoofdstuk 2
1 / 48
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Herhaling Hoofdstuk 2

Slide 1 - Slide

Sleep de functies van het skelet naar de bijbehorende plaatjes.
Bescherming
Beweging
Vorm geven
Stevigheid

Slide 2 - Drag question

Wat zijn ledematen?
A
Je hoofd, je armen en je benen
B
Je lichaam, zonder hoofd, armen en benen
C
Je armen en je benen

Slide 3 - Quiz

Kalk zorgt ervoor dat botten stevig zijn
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Het skelet is een ...
A
organisme
B
orgaanstelsel
C
orgaan
D
cel

Slide 5 - Quiz

Welke twee weefsels zorgen voor stevigheid?
A
Zenuwweefsel
B
Beenweefsel
C
Spierweefsel
D
Kraakbeenweefsel

Slide 6 - Quiz

botten van een baby hebben...
A
veel kalkstof
B
veel cellen
C
veel lijmstof
D
veel stevigheid

Slide 7 - Quiz

Dit bot noemen we.........
A
dijbeen
B
spaakbeen
C
ellepijp
D
opperarmbeen

Slide 8 - Quiz

Welk bot is het bot dat roodgekleurd is?
A
Ellepijp
B
Opperarmbeen
C
Dijbeen
D
Spaakbeen

Slide 9 - Quiz

bot P heet ...
A
spaakbeen
B
dijbeen
C
ellepijp
D
kuitbeen

Slide 10 - Quiz

welk weefsel zie je op het plaatje
A
kraakbeen weefsel
B
beenweefsel

Slide 11 - Quiz

Wat is het juiste verschil tussen kraakbeenweefsel en beenweefsel?
A
In beenweefsel zit veel kalk en in kraakbeenweefsel zit veel lijmstof
B
In beenweefsel zit weinig kalk en in kraakbeenweefsel zit weinig lijmstof
C
In beenweefsel zit veel kalk en in kraakbeenweefsel zit weinig lijmstof
D
In beenweefsel zit weinig kalk en in kraakbeenweefsel zit veel lijmstof

Slide 12 - Quiz

zonder lijmstof....
A
breken je botten sneller
B
buigen je botten beter
C
vallen je botten uit elkaar
D
heb je geen botten

Slide 13 - Quiz

Van drie varkens wordt een stukje rib onderzocht op het percentage lijmstof. De
resultaten van dit onderzoek zijn in afbeelding 4 weergegeven.

Welk varken is waarschijnlijk het jongst?
A
Varken 1
B
Varken 2
C
Varken 3

Slide 14 - Quiz

Wat is een ander woord voor wervelkolom?
A
Rug
B
Borstkas
C
Ruggengraat

Slide 15 - Quiz

Wat voor vorm heeft je wervelkolom?
A
Een lus-vorm
B
Een S-vorm
C
Een dubbele N-vorm
D
Een dubbel S-vorm

Slide 16 - Quiz

Sleep de namen van de delen van de wervelkolom naar de juiste plek
Staartbeen
Heiligbeen
Lendenwervels
Halswervels
Borstwervels

Slide 17 - Drag question

Welke begrippen passen bij de delen van de wervelkolom? Sleep de begrippen naar het juiste vak
Bevat meer kalk
Bevat meer lijmstof
wervel
tussenwervelschijf

Slide 18 - Drag question

Hoe ontstaat een hernia? Zet de stappen in de juiste volgorde.
Kraakbeenschijven gaan uitpuilen
Kraakbeenschijven worden aan een kant in elkaar gedrukt.
Een kraakbeenschijf drukt op een zenuw
Kraakbeenschijven krijgen een plattere vorm
De zenuw komt klem te zitten

Slide 19 - Drag question

In de afbeelding hiernaast is een
beenverbinding aangegeven met Q.
Welke beenverbinding
is aangegeven met Q?
A
vergroeide beenverbinding
B
naadverbinding
C
kraakbeenverbinding
D
gewricht

Slide 20 - Quiz

Wat voor beenverbinding is de knie?
A
Kraakbeenverbinding
B
Vergroeid
C
Gewricht
D
Naden (naadverbinding)

Slide 21 - Quiz

Hoe noem je deze beenverbinding?
A
Gewricht
B
Vergroeid
C
Kraakbeen
D
Naad

Slide 22 - Quiz


Welk type beenverbinding bevindt zich tussen ribben en borstwervels?
A
kraakbeenverbinding
B
gewricht
C
vergroeid
D
naadverbinding

Slide 23 - Quiz

zet de soorten beenverbindingen op volgorde van meest beweegbaar tot minst beweegbaar
Meest beweegbaar
minst beweegbaar

Slide 24 - Drag question

Sleep de namen van de onderdelen van het gewricht uit de rechter kolom naar het juiste nummer in de linker kolom.
kraakbeenlaagje
gewrichtssmeer
gewrichtskapsel
kapselbanden
gewrichtskogel
gewrichtskom

Slide 25 - Drag question

Kogel-
gewricht

scharnier-
gewricht
rol-
gewricht

Slide 26 - Drag question

Welk type gewricht zit tussen ellepijp en spaakbeen
A
Kogelgewricht
B
Scharniergewricht
C
Rolgewricht

Slide 27 - Quiz

Wat is geen scharniergewricht?
A
Elleboog
B
Knie
C
Vingerkootje
D
Ellepijp en spaakbeen gewricht

Slide 28 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Wat is dit voor gewricht?
En waar in het lichaam kan je dit
gewricht vinden?

A
Scharniergewricht, vingers
B
rolgewricht, spaakbeen
C
Kogelgewricht, knie
D
Kogelgewricht, schouder

Slide 29 - Quiz

Welke gewricht hoort waar?
Kogelgewricht
Rolgewricht
Scharnier-gewricht

Slide 30 - Drag question

Waardoor passen het dijbeen en het scheenbeen goed op elkaar?
A
kniebanden
B
meniscus
C
gewrichtskapsel

Slide 31 - Quiz


Als een spier samentrekt:
A
wordt de spier korter en dunner
B
wordt de spier langer en dikker
C
wordt de spier korter en dikker
D
wordt de spier langer en dunner

Slide 32 - Quiz

Hoe heet spier 1?
Hoe heet spier 2?
A
Nr 1: armbuigspier Nr 2: armstrekspier
B
Nr 1=armstrekspier Nr 2=armbuigspier

Slide 33 - Quiz

bot
pees
spier

Slide 34 - Drag question

Benoem de onderdelen van de spier, sleep de woorden naar de juiste plek.
Spiervezel
Spierbundel
Pees
Spier

Slide 35 - Drag question


Een van de veelvoorkomende blessures aan je botten zijn botbreuken. Je ziet hier een botbreuk bij een wielrenner. Welk bot is hier gebroken?
A
Opperarmbeen
B
Sleutelbeen
C
Schouderblad
D
Rib

Slide 36 - Quiz

Botbreuk
Ontwrichting
Verstuiking

Slide 37 - Drag question

Welke van de blessures kun je niet zien op een röntgenfoto?
A
botbreuk
B
kneuzing
C
ontwrichting

Slide 38 - Quiz

Een plotselinge spierscheuring is:
A
Zweepslag
B
Spierslag
C
Kramp
D
Kneuzing

Slide 39 - Quiz

Deze persoon heeft haar gewrichtskapsel te ver uitgerekt. Dit noemen wij een...?
A
Kneuzing
B
Ontwrichting
C
Verstuiking
D
Spierscheuring

Slide 40 - Quiz

Tot welk type blessure horen blauwe plekken?
A
Kneuzing
B
Ontsteking
C
Spierscheuring
D
Verzwikking

Slide 41 - Quiz

Hoe kan je een blessure voorkomen?
A
Goede warming up en cooling down
B
Gezonde voeding
C
Zorg dat je goede kleding draagt
D
A B en C zijn goed

Slide 42 - Quiz

Wat is geen effect van een goede warming-up?
A
De hartslag gaat omhoog
B
De kans op blessures wordt kleiner
C
De spieren worden opgewarmd
D
Je verbrand de meeste calorieën

Slide 43 - Quiz

Hoe gebruiken slangen hun wervelkolom?
A
Gaan heen en weer
B
Gaan op en neer
C
Ze gebruiken hem niet

Slide 44 - Quiz

Topganger
zoolganger
teenganger

Slide 45 - Drag question

Hoefganger
Teenganger
Zoolganger
beer
kat
paard

Slide 46 - Drag question

In de afbeelding een vleermuis.
Het rood gemaakte bot; welk
bot is dit bij de mens?

A
ellepijp
B
spaakbeen
C
opperarmbeen
D
schouderblad

Slide 47 - Quiz

In de afbeelding zijn de poot van een krokodil, de vleugels van een vleermuis en de vleugel van een vlieg getekend.

Welke van deze organen vertonen veel overeenkomst in bouw?
A
de poot van de krokodil en de vleugel van de vleermuis
B
de poot van een krokodil en de vleugel van een vlieg.
C
de vleugel van een vleermuis en de vleugel van een vlieg

Slide 48 - Quiz