2425 4Vecon periode 2

4V eco lessonup periode 2
1 / 108
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 108 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

4V eco lessonup periode 2

Slide 1 - Slide

H2 Consumentengedrag

Slide 2 - Slide

betalingsbereidheid
Hoeveel ben jij bereid te betalen voor een zak M&M's?


Slide 3 - Slide

week 45 les 1
huiswerk voor deze les:
meenemen Leeropgavenboek Economie Integraal
les:
2.1 betalingsbereidheid en vraaglijn
Uitleg vraaglijn
Leerdoel:
Je begrijpt wat het begrip betalingsbereidheid inhoudt
Je begrijpt hoe een prijs-vraaglijn tot stand komt

Slide 4 - Slide

De prijsvraaglijn/curve
  • alle combinaties van prijs en
bijbehorende gevraagde
hoeveelheid

  • verband:
    qv = -900p + 1.800

Slide 5 - Slide

De prijsvraaglijn/curve
  • geeft de betalingsbereidheid
van de consumenten weer

  • voor de ondernemingen:
    prijsafzetlijn / curve


Slide 6 - Slide

de prijsafzetlijn heeft een (...1...) verloop en heeft een (...2...) richtingscoëfficient
A
1 dalend 2 negatieve
B
1 stijgend 2 negatieve
C
1 dalend 2 positieve
D
1 stijgend 2 positieve

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Video

Het tekenen van een prijsvraaglijn
neem bijgevoegde grafiek over
in je schrift en teken hierin
de volgende prijsvraaglijnen:
qv1 = -32p + 8.000
qv2 = -8p + 4.000
qv3 = 2.000

Slide 9 - Slide

Het tekenen van een prijsvraaglijn
neem bijgevoegde grafiek over
in je schrift en teken hierin
de volgende prijsvraaglijnen:
qv1 = -32p + 8.000
qv2 = -8p + 4.000
qv3 = 2.000

Slide 10 - Slide

week 45 les 2
huiswerk voor deze les:
geen
les:
bespreken PW periode 1
Reflecteren op werkwijze periode 1
Leerdoel:
Je kan je werkwijze op een manier aanpassen zodat je volgende keer een grotere kans op verbetering hebt


Slide 11 - Slide

week 46 les 1
huiswerk voor deze les:
geen
les:
2.1 betalingsbereidheid en vraaglijn
Uitleg consumentensurplus
Opgave 2.5
Leerdoel:
Je begrijpt wat het begrip consumentensurplus inhoudt


Slide 12 - Slide

Consumentensurplus
= verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs die betaald moet worden.

De prijsvraaglijn geeft de betalingsbereidheid voor een product / dienst weer.

is een maatstaf voor de welvaart van consumenten

Slide 13 - Slide

Hoe groot is het totale consumentensurplus
bij een prijs van € 75?

Slide 14 - Open question

Bereken het consumentensurplus bij een
prijs van € 0,20

Slide 15 - Open question

Arceren van het CS 
Bij een prijs van
€ 0,80

Slide 16 - Slide

verandering van het CS
CS = verschil tussen betalingsbereidheid en prijs

             kan dus veranderen als betalingsbereidheid verandert, of               als de prijs verandert.

Aanpak?   nieuwe situatie - oude situatie

Slide 17 - Slide

voorbeeld verandering van het CS: betalingsbereidheid neemt toe

Slide 18 - Slide

Bereken de verandering van het CS bij een prijs
van € 1,00

Slide 19 - Open question

nu maken 2.5 (en 2.6)

Slide 20 - Slide

week 46 les 2
huiswerk voor deze les:
geen
les:
2.1 betalingsbereidheid en vraaglijn
Uitleg consumentensurplus
Opgave 2.6
Leerdoel:
Je kan het consumentensurplus arceren en berekenen

Slide 21 - Slide

week 47 les 1
huiswerk voor deze les:
geen
les:
2.2 vraagbepalende factoren
Uitleg 5 factoren
Opgave 2.8
Leerdoel:
Je kent de 5 belangrijkste vraagbepalende factoren
Je begrijpt hoe de vraagbepalende factoren van invloed zijn op de prijs-vraaglijn

Slide 22 - Slide

2.2 vraagbepalende factoren
De betalingsbereidheid van consumenten kan worden beïnvloed door verschillende factoren. De 5 belangrijkste:

1. besteedbaar inkomen
2. voorkeuren
3. prijzen van andere producten
4. aantal consumenten
5. verwachtingen

Veranderingen in bovenstaande factoren zorgen voor een verandering in de betalingsbereidheid (en dus een verschuiving van de prijsvraaglijn)
wordt weergegeven door de prijsvraaglijn
M&M's
Beredeneer hoe deze factoren van invloed zijn op de prijsvraaglijn van de zak M&M's

Slide 23 - Slide

sinas is een substitutiegoed
van cola.
Als sinas duurder wordt,
zullen consumenten eerder
kiezen om cola te kopen
(betalingsbereidheid 
voor cola neemt toe)

voor iedere mogelijke prijs
van cola zal er dus meer
cola gevraagd worden
--> verschuiving naar rechts

Slide 24 - Slide

sla is een complementair goed
van sladressing
Deze goederen gebruik je in combinatie
met elkaar.

Als sla goedkoper wordt, zal de vraag naar
sla toenemen, en indirect dus ook de
betalingsbereidheid voor sladressing

Voor iedere mogelijke prijs voor sladressing
zal er dus meer sladressing gevraagd
worden
--> verschuiving naar rechts
  

Slide 25 - Slide


A
voor iedere mogelijke prijs zal de vraag naar schoenen toenemen dus verschuiving naar rechts
B
vraag naar schoenen stijgt dus verschuiving naar rechts
C
voor iedere mogelijke prijs zal de vraag naar schoenen afnemen dus verschuiving naar links
D
vraag naar schoenen daalt dus verschuiving naar links

Slide 26 - Quiz

Wat gebeurt er?
A
prijsvraaglijn broccoli verschuift naar rechts
B
prijsvraaglijn broccoli verandert niet
C
prijsvraaglijn broccoli verschuift naar links

Slide 27 - Quiz

2 soorten invloed op prijsvraaglijn:
verplaatsing langs of verschuiving van
oorzaak: prijsstijging van dit  product
gevolg: bij deze hogere prijs is er minder vraag
oorzaak: externe verandering vraagbepalende factor
gevolg: voor iedere mogelijke prijs neemt de vraag toe / af
verandering 'binnen' het bestaande verband tussen prijs en vraag
verandering 'buiten' het bestaande verband tussen prijs en vraag

Slide 28 - Slide

nu maken 2.8 en 2.13

Slide 29 - Slide

week 47 les 2
huiswerk voor deze les:
geen
les:
2.2 vraagbepalende factoren
Uitleg verschuiving van en langs de vraaglijn
Opgave 2.13
Leerdoel:
Je begrijpt het verschil tussen een verschuiving van en verplaatsing langs de prijs-vraaglijn

Slide 30 - Slide

week 49 les 1
huiswerk voor deze les:
geen
les:
2.3 Prijselasticiteit van de vraag
Uitleg Epv
Opgave 2.15
Leerdoel:
Je begrijpt wat de prijselasticiteit van de vraag inhoudt
Je kan eenvoudige berekeningen maken met de Epv

Slide 31 - Slide

bekijk de video en denk na over de volgende situatie:
Wat is het effect van de marketingtruc op de vraag naar de combideal?

Slide 32 - Slide

prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
geeft aan hoe sterk consumenten reageren op een prijsverandering 

(video: consumenten reageren niet sterk op de veel te hoge prijs van de combideal omdat de marketingtruc hun koopgedrag beïnvloedt.)

Slide 33 - Slide

in de meeste gevallen zal de vraag naar een product ...(1)... als het product goedkoper wordt. We spreken hierbij van een ...(2)... verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid
A
(1) stijgen (2) positief
B
(1) dalen (2) negatief
C
(1) stijgen (2) negatief
D
(1) dalen (2) positief

Slide 34 - Quiz

Geef een voorbeeld van een product waarbij er meer vraag is bij een hogere prijs
A
benzine
B
groente
C
exclusieve merkkleding
D
bananen

Slide 35 - Quiz

Op welk van onderstaande producten zullen consumenten het sterkst reageren in geval van een prijsverandering?
A
brood
B
groente
C
zout
D
chocovlokken

Slide 36 - Quiz

2.3 prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
formule:

Ev = procentuele verandering van de vraag
         procentuele verandering van de prijs


Slide 37 - Slide

Bij een prijs van € 1,50 verkoopt Coca Cola 800.000 flessen per dag. Bij een prijs van € 1,60 verkoopt Coca Cola 700.000 flessen per dag.
Bereken de prijselasticiteit van de vraag van Coca Cola

A
-1,9
B
-0,53
C
-1,9%
D
+0,53

Slide 38 - Quiz

De prijselasticiteit van de vraag naar brood is -0,78 bij een toename van de prijs van brood met 4%. Bereken met hoeveel procent de vraag naar brood gedaald of gestegen is.
(voorbeeld antwoord: -7,56% of +7,56%)

Slide 39 - Open question

De prijselasticiteit van de vraag naar luxe auto’s is kleiner dan -1.
De prijs van luxe auto’s daalt met 10%.
Zal de vraag naar luxe auto’s meer of minder stijgen dan 10%?
A
meer
B
minder

Slide 40 - Quiz

Als gevolg van een prijsdaling van 12% zal de gevraagde hoeveelheid van smartphones stijgen met 25%.
Welke waarde zal Ev hebben?
A
-1 < Ev < 0
B
Ev < -1
C
Ev = 0
D
Ev > 1

Slide 41 - Quiz

Verschillende waarden van Ev
-1 < Ev < 0
-0,33
prijsinelastisch
vraag reageert relatief zwak op prijsverandering
primaire goederen (brood)
Ev < -1
-1,33
prijselastisch
vraag reageert relatief sterk op prijsverandering
luxe goederen (vakanties)
Ev = 0
0
volkomen prijsinelastisch
vraag reageert niet op prijsverandering
verplichte goederen (zorgverzekering)

Slide 42 - Slide

Gegeven is een prijsvraaglijn qv = – 0,5p + 100
De prijs stijgt van 120 naar 150
Bereken de Ev
(voorbeeld antwoord -1,6)

Slide 43 - Open question

week 49 les 2
huiswerk voor deze les:
geen
les:
2.3 Prijselasticiteit van de vraag
Uitleg Epv (2)
Stencil
Opgave 2.19
Leerdoel:
Je begrijpt de relatie tussen de Epv en de omzet
Je kan verschillende (indexcijfer) berekeningen in de relatie tussen Epv en omzet

Slide 44 - Slide

Bereken de Ev van een pakje sigaretten in NL
% verandering P = (60 - 11,10) / 11,10 x 100 = 440,5%
% verandering Qv = -50%
Ev = -50 / + 440,5 = -0,11

Slide 45 - Slide

relatie Ev en omzet
De omzet van een bedrijf bereken je door het aantal verkochte producten te vermenigvuldigen met de verkoopprijs
omzet = p x q

Als de prijs verandert, verandert de afzet (vaak) ook. Hierdoor zal ook de omzet veranderen.
Met de waarde van Ev is het mogelijk om te beredeneren (en te berekenen) wat het gevolg van een bepaalde prijswijziging is voor de omzet

Slide 46 - Slide

relatie Ev en omzet
Voorbeeld: 
De Ev van gebak is -1,4. Er wordt een prijsdaling van 10% verwacht. Beredeneer of de omzet zal stijgen of dalen?


Slide 47 - Slide

relatie Ev en omzet
Voorbeeld: 
De Ev van gebak is -1,4. Er wordt een prijsdaling van 10% verwacht. Beredeneer of de omzet zal stijgen of dalen?

De omzet zal stijgen.
Door de prijsdaling van 10% zal de vraag naar gebak toenemen met meer dan 10% (14%) waardoor de omzet per saldo zal toenemen

Slide 48 - Slide

relatie Ev en omzet
De exacte verandering van de omzet kan je berekenen aan de hand van deze indexcijfer formule:

IC omzet = IC afzet x IC prijs
                                  100

Slide 49 - Slide

De Ev van kruidenbouillon heeft een waarde van -0,75. Bereken met hoeveel procent de omzet zal veranderen als de prijs van kruidenbouillon met 4% wordt verhoogd?
(voorbeeld antwoord -4,3% of + 0,54%)

Slide 50 - Open question

nu maken stencil elasticiteiten
Daarna: opgave 2.19

Slide 51 - Slide

week 50 les 1
huiswerk voor deze les:
geen
les:
2.3 Prijselasticiteit van de vraag
werken aan stencil elasticiteiten
Uitleg Ekv
Leerdoel:
Je begrijpt wat de kruiselingse prijselasticiteit van de vraag inhoudt
Je kan eenvoudige berekeningen maken met de Ekv

Slide 52 - Slide

prijselasticiteit van de vraag en omzet
tot nu toe:
- formule prijselasticiteit van de vraag

- waarden van Ev: 
Prijselastisch (relatief sterke reactie vraag op prijs)
Prijsinelastisch (relatief zwakke reactie vraag op prijs)

- formule procentuele verandering omzet

Slide 53 - Slide

kruiselingse prijselasticiteit
formule:
Ek = procentuele verandering van de vraag goed A
         procentuele verandering van de prijs goed B

Ek > 0        substitutiegoederen (prijs laptops stijgt, vraag tablets stijgt

Ek < 0       complementaire goederen (prijs laptops stijgt, vraag muis daalt)
Deze vorm van elasticiteit geeft aan in hoeverre de vraag van het ene product verandert als gevolg van een prijswijziging van het andere product

Slide 54 - Slide

Als gevolg van een prijsstijging van appelsap naar een prijs van € 1,50 per pak is de vraag naar perensap met 6,8% gestegen. De kruiselingse elasticiteit van de vraag naar perensap voor de prijs van appelsap is +0,85.
Bereken de oude prijs van een pak appelsap.
(antwoord op 2 decimalen nauwkeurig, zonder € teken. bijv. 1,67)

Slide 55 - Open question

Als gevolg van een prijsstijging van appelsap naar een prijs van € 1,50 per pak is de vraag naar perensap met 6,8% gestegen. De kruiselingse elasticiteit van de vraag naar perensap voor de prijs van appelsap is +0,85.
Bereken de oude prijs van een pak appelsap.

prijs van appelsap is gestegen met  + 6,8 / + 0,85 = + 8%

nieuwe prijs is dus 108%

oude prijs is dan 1,50/1,08 = € 1,39

Slide 56 - Slide

week 50 les 2
huiswerk voor deze les:
geen
les:
2.4 Inkomenselasticiteit
Uitleg Ey
Opgave 2.23
Leerdoel:
Je begrijpt wat de inkomenselasticiteit van de vraag inhoudt
Je kan eenvoudige berekeningen maken met de Eyv

Slide 57 - Slide

2.4 Inkomenselasticiteit van de vraag
formule:
Ey = procentuele verandering van de vraag
         procentuele verandering van het inkomen

Slide 58 - Slide

Als het inkomen stijgt, neemt over het algemeen de vraag naar goederen...
A
af
B
toe

Slide 59 - Quiz

Normale producten

Bij normale producten stijgt de vraag als het inkomen stijgt 

(positief verband).



Bijvoorbeeld: we gaan vaker naar de sauna 

als we meer gaan verdienen.

Slide 60 - Slide

Normale producten

Normale producten splitsen we in twee soorten:

1   noodzakelijke producten

              hierbij reageert de vraag relatief zwak op een                                                                    inkomensverandering 

2   luxe producten

              hierbij reageert de vraag relatief sterk op een                                                                    inkomensverandering 

              Er is een drempelinkomen nodig om deze te kunnen kopen.



 

Slide 61 - Slide

Inferieure producten

Als we minder van een product gaan kopen bij een stijging van het inkomen (negatief verband) dan noemen we het product inferieur.



Bijvoorbeeld: we kopen in plaats van 'gewone' 

fietsen meer elektrische fietsen als het inkomen 

stijgt. De gewone fiets is inferieur. 

(Dat zegt niet altijd iets over de kwaliteit!)

Slide 62 - Slide

Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.

Welk product is inferieur
A
links
B
rechts
C
beide
D
geen van beide

Slide 63 - Quiz

Inkomensonafhankelijke goederen
Als het inkomen stijgt, heeft dit geen enkel effect op het aantal goederen dat mensen kopen.

Voorbeeld: Paspoort

Slide 64 - Slide

Wij gaan pas op skivakantie bij een inkomen van € 3.000,- per maand
Het maakt niet hoeveel ik verdien, ik gebruik evenveel paracetamol
Wij gaan minder bruine bonen eten als ons inkomen met € 500,- stijgt
In verhouding ga ik niet veel meer koffie drinken als ik € 500,- meer ga verdienen
Inkomens-onafhankelijk
Luxe
Noodzakelijk
Inferieur

Slide 65 - Drag question

Inkomensvraagcurve
De invloed van een verandering van het inkomen op de gevraagde hoeveelheid. Inkomen ( Y ) op de horizontale as, hoeveelheid ( q ) op de verticale as.
 
En geeft antwoord over de aard van het product: 
  1. Luxe (verre reizen, dure auto's)
  2. Primair (brood, havermout)
  3. Inferieur (2e hands kleding & vakantie in eigen land)

Slide 66 - Slide

  • Inferieur goed koop je minder van als je inkomen stijgt
  • Primair goed koop je meer van als je inkomen stijgt, maar er is een verzadigingsinkomen
  • Luxe goed koop je meer van als je inkomen stijgt, maar er is een drempelinkomen

Slide 67 - Slide

Inkomenelasticiteit: grafieken
_________
drempel 
inkomen

Slide 68 - Slide

Wat is een drempelinkomen? Het inkomen ....
A
tot waar men inferieure goederen koopt
B
dat men minstens nodig heeft om noodzakelijke goederen te kunnen kopen
C
vanaf waar men luxe goederen gaat kopen

Slide 69 - Quiz

De inkomensvraagcurve van een inkomensonafhankelijk goed is ....
A
een dalende lijn
B
een horizontale lijn
C
een stijgende lijn
D
een verticale lijn

Slide 70 - Quiz

Bij een inkomen van € 2.000,- geeft een gezin € 400,- uit aan voeding. Hoeveel zullen ze uitgeven aan voeding bij een inkomen van € 4.000,-?
A
€ 400
B
€ 600
C
€ 800
D
€ 1.000

Slide 71 - Quiz

verschil absoluut en relatief
Inkomen € 2.000,-          Voeding € 400,- ( 20% )

Inkomen € 4.000,-           Voeding € 600,- ( 15% )

Slide 72 - Slide

Wet van Engel
Hoe hoger het inkomen, hoe lager het percentage dat aan basisbehoeften wordt uitgegeven

Slide 73 - Slide

Oefenopgave 
Van een goed is de volgende vraagvergelijking gegeven: Qv = 0,002Y – 20
a) Hoeveel goederen koop ik bij een inkomen van € 5.000,-?
b) Bereken het drempelinkomen.
c) Hoe kan je aan de vergelijking zien dat het hier niet om een inferieur goed gaat?

Slide 74 - Slide

Uitwerking
a) 0,002 x 5.000 - 20 = -10, dus ik koop nog geen goederen
Er is dus een drempelinkomen, het is een luxe goed
b) Qv = 0 --->  0,002Y – 20 = 0  
 0,002Y = 20  --->  Y = 20 / 0,002 = 10.000
c) Bij een inferieur goed zou de coëfficiënt voor de Y negatief zijn (zodat als het inkomen stijgt, de vraag naar het product afneemt).

Slide 75 - Slide

nu maken opgave 2.27

Slide 76 - Slide

week 51 les 1
huiswerk voor deze les:
geen
les:
uitdelen stencil met extra opgaven elasticiteiten
uitloop / verdieping / herhaling
Leerdoel:
Je kan de opgebouwde kennis over Ev, Ekv en Ey toepassen in uitdagende opgaven

Slide 77 - Slide

week 52 les 2
huiswerk voor deze les:
geen
les:
uitloop / verdieping / herhaling
Leerdoel:
Je kan de opgebouwde kennis over Ev, Ekv en Ey toepassen in uitdagende opgaven

Slide 78 - Slide

week 2 les 1
huiswerk voor deze les:
geen
les:
uitloop / verdieping / herhaling
Juist / Onjuist Quiz H2
Leerdoel:
Je kan de opgebouwde kennis over Ev, Ekv en Ey toepassen in uitdagende opgaven

Slide 79 - Slide

Slide 80 - Slide

Slide 81 - Slide

Slide 82 - Slide

Slide 83 - Slide

Slide 84 - Slide

Slide 85 - Slide

Slide 86 - Slide

Slide 87 - Slide

Slide 88 - Slide

Slide 89 - Slide

Slide 90 - Slide

Slide 91 - Slide

Slide 92 - Slide

Slide 93 - Slide

Slide 94 - Slide

Slide 95 - Slide

Slide 96 - Slide

Slide 97 - Slide

Slide 98 - Slide

Slide 99 - Slide

Slide 100 - Slide

Slide 101 - Slide

Slide 102 - Slide

15 = -0,55 < -0,5

Slide 103 - Slide

Slide 104 - Slide

Slide 105 - Slide

Slide 106 - Slide

Slide 107 - Slide

week 2 les 2
huiswerk voor deze les:
geen
les:
uitloop / verdieping / herhaling
Leerdoel:
Je kan de opgebouwde kennis over Ev, Ekv en Ey toepassen in uitdagende opgaven

Slide 108 - Slide