5.2: avoir

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Cours du 19 octobre

persoonlijk voornaamwoord, avoir

VIFE : Fenna Visser

Welke dag is het in het Frans?

Planning

• Magister
• Persoonlijk voornaamwoord
• Avoir

Magister

• Aanwezig
• Op tijd
• Boeken mee
• Huiswerk gemaakt

Toetsstof

Wat heb ik nodig op de toets?

• Chapitre 1: vocabulaire ABEF, phrases-clés CG, nombres 0-20
• Chapitre 1: grammaire lidwoord, persoonlijk voornaamwoord, werkwoord avoir
• Lire: je gaat een leesoefening doen op de toets
• Écouter: je gaat een luisteroefening doen in de les na de toets

Persoonlijk voornaamwoord (p. 48)

Wie is de persoon die iets doet?

1. Hij veegt het lokaal schoon.
2. Zij willen graag snoep.
3. Jullie doen goed mee.
4. Ik kijk naar buiten.

Persoonlijk voornaamwoord (p. 48)

Persoonlijk voornaamwoord (p. 48)

Wie is de persoon die iets doet?

1. Elle regarde la vidéo.                       (regarder = kijken)
2. Nous lisons le texte.                        (lire = lezen) 
3. Elles parlent.
4. Je m'appelle Theo.

Persoonlijk voornaamwoord (p. 48)

Luister eens welke vorm je hoort: ex. 30d

Avoir (p. 49)

• Wat betekent het werkwoord 'avoir'?
• Welke vorm uit het groene blok herken je?
• Wat betekent: 'j'ai' ook alweer?

Avoir (p. 49)

Lena is jarig vandaag.                                             

• Il / Elle a 13 ans.

Jan en Kees hebben een huisdier.            

• Ils / Elles ont un chien.

Piet en Lisa kijken op hun telefoon.

• Ils / Elles ont un message.

Avoir (p. 49)

• Faire (= maken): ex. 31cde, 32, 33a
• Aide (= hulp): grammaire p. 48-49, vocabulaire ABEF
• Fini? (= klaar): ex. 31f, rijtje 'avoir' in je schrift schrijven

Devoirs

• Apprendre (=leren): rijtje 'avoir' (p. 55)
• Faire (=maken): ex. 31cde, 32, 33a

Vertalen

Schrijf de vertaling in je schrift

1. Hij heeft een vader.
2. Wij hebben een tante.
3. Ik heb een foto.
4. Zij hebben een tuin.
5. De tekening is grappig.