This lesson contains 10 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat gaan we doen?
Start formuleren h3
- Theorie formuleren h3 bekijken.
- Aantekeningen maken.
- Zelfstandig werken aan opdr. 1 t/m 3.
- Werkwoordspelling.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Leg het verschil uit.
De kinderen keken naar een tv-programma, dat wij goed vonden.
De kinderen keken naar een tv-programma, wat wij goed vonden.
Mensen gooien veel vlees weg, dat goed is.
Mensen gooien veel vlees weg, wat goed is.
Slide 6 - Slide
Verwijswoorden
In een zin kun je terugverwijzen naar een eerdergenoemd woord of vooruitwijzen naar een woord verderop in de zin. Het woord/de woordgroep waarnaar je verwijst, is het antecedent.
Hoe voorkom je een verwijsfout?
Zorg dat je weet wat het antecedent is. (waar verwijst het woord naar?
Wat is de woordsoort van het in te vullen woord?
Kies het correcte verwijswoord.
Slide 7 - Slide
Lastige kwesties
Geslacht: mannelijk of vrouwelijk?
Die of dat/ deze of dit?
Hen of hun?
Dat of wat?
...wie of waar...?
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Zelfstandig werken
Werk zelfstandig aan opdracht 1, 2 en 3 op blz. 97 in het boek.