Taalverzorging TV H456 2BK

Ik heb jou/jouw tas niet gezien
A
jou
B
jouw
1 / 34
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Ik heb jou/jouw tas niet gezien
A
jou
B
jouw

Slide 1 - Quiz

Welke woorden geven bezit aan?
A
jouw, jou
B
jou, mij
C
jouw, mijn
D
mijn, jou

Slide 2 - Quiz

Wie heeft me/mijn laptop gezien?
A
me
B
mijn

Slide 3 - Quiz

We kunnen straks naar mij/mijn.
A
mij
B
mijn

Slide 4 - Quiz

Je kunt heel veel voer winnen voor je/jou huisdier
A
je
B
jou

Slide 5 - Quiz

Me/mijn moeder is de liefste!
A
Me
B
Mijn

Slide 6 - Quiz

Verbeter het onjuiste verwijswoord. Noteer eerst het onjuiste en daarna het juiste verwijswoord.
Ik ben me jas vergeten op school.

Slide 7 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Gisteren (landen) het vliegtuig rond 19:00 uur.

Slide 8 - Open question

Waarom (landen) het vliegtuig niet eerder?

Slide 9 - Open question

Het vliegtuig is eerder (landen).

Slide 10 - Open question

Het (verbazen) mij niet.

Slide 11 - Open question

Zij heeft me vaker (verbazen)

Slide 12 - Open question

Vorige week (verbazen) ik mij hierover.

Slide 13 - Open question

Het slechte nieuws wordt (bevestigen) door de politie.

Slide 14 - Open question

Hij (melden) het bij de politie

Slide 15 - Open question

Noteer het verkleinwoord: paraplu

Slide 16 - Open question

Noteer het verkleinwoord: camping

Slide 17 - Open question

Noteer het verkleinwoord: auto

Slide 18 - Open question

Noteer het verkleinwoord: boterham

Slide 19 - Open question

Noteer het verkleinwoord: bloem

Slide 20 - Open question

Noteer het verkleinwoord: raam

Slide 21 - Open question

Noteer het bijvoeglijk naamwoord:
Het (verbreden) pad

Slide 22 - Open question

De (blauw) trui.

Slide 23 - Open question

Noteer de trap van vergelijking: goed

Slide 24 - Open question

Hoeveel trappen van vergelijking kennen we?
A
een
B
twee
C
drie
D
vier

Slide 25 - Quiz

Noteer de trap van vergelijking: graag

Slide 26 - Open question

Noteer de trap van vergelijking: weinig

Slide 27 - Open question

Ik vind pizza een stuk lekkerder als/dan friet.
A
als
B
dan

Slide 28 - Quiz

Wist jij dat Friesland kleiner is als/dan Spanje?
A
als
B
dan

Slide 29 - Quiz

Ik heb net zoveel wedstrijden gespeeld als/dan Mick
A
als
B
dan

Slide 30 - Quiz

Mijn kleine zusje is even groot als/dan ik.
A
als
B
dan

Slide 31 - Quiz

Hij is verwaarloosd door zijn moeder.
Wat is verwaarloosd?
A
PV TT
B
PV VT
C
Voltooid deelwoord

Slide 32 - Quiz

Zij gelooft niet meer in jouw woorden.

Wat is gelooft?
A
PV TT
B
PV VT
C
voltooid deelwoord

Slide 33 - Quiz

Hij meldde het incident bij de politie.

Wat is meldden?
A
PV TT
B
PV VT
C
voltooid deelwoord

Slide 34 - Quiz