Voorbeeld
aan-proef:
1. De zangeres schonk haar laarsjes aan een fan. (-aan)
1. De patiënt leende de dokter zijn bril. (+aan)
Noteer de volgende zin in je schrift en ontleed:
Sophie had voor iedereen een klein cadeautje gekocht, maar ze gaf haar
vader een groot en duur cadeau.