Een alinea schrijven

Les 1
Een alinea schrijven
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Les 1
Een alinea schrijven

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Lesdoel
Theorie
Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Een alinea schrijven
Een tekst wordt overzichtelijk als je hem verdeelt in alinea's.

Slide 3 - Slide

Vergelijk de volgende twee afbeeldingen en beantwoord daarna de vraag.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Maar hoe schrijf je een goede alinea?
  • De belangrijkste informatie van de alinea zet je in de eerste zin, de kernzin.
  • Vraag je daarna af wat de lezer nog meer moet weten over dit onderwerp, die informatie zet je in de volgende zinnen.
  • Begin een nieuwe alinea als je over een nieuw deelonderwerp gaat schrijven.

Slide 6 - Slide

Let op
  • Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.
  • Binnen een alinea schrijf je de zinnen achter elkaar door.

Op een nieuwe regel beginnen kan op twee manieren 

Slide 7 - Slide

Door de regel niet door te laten lopen, maar na het laatste woord op de volgende regel door te gaan.
Door het gebruik van een witregel.

Slide 8 - Slide

Formuleren
We gaan deze les leren hoe je aantrekkelijk kan formuleren.

Het leerdoel van deze les is:
Je leert aantrekkelijk te formuleren.

Je leert dat je woorden die bij elkaar horen, bij elkaar moet plaatsen.

Slide 9 - Slide

Het formuleren van een zin
Als je een zin verkeerd formuleert kan je soms verkeerd begrepen worden. Dat kan lastig zijn en soms ook vervelend.

Let goed op dat je de juiste woorden bij elkaar zet als je een zin formuleert.

Hierna een paar voorbeelden. Zien jullie welke zinnen beter geformuleerd zijn?

Slide 10 - Slide

Zinsvolgorde
De normale zin
Volgorde: OPA:  Onderwerp – persoonsvorm – rest van de zin – (infinitief/vdw)
Voorbeeld: Ik fiets naar huis. / Ik wil naar huis fietsen. / Ik ben naar huis gefietst.

Inversie
Volgorde: POA: Persoonsvorm – onderwerp – rest van de zin – (infinitief/vdw)
Voorbeeld: Fiets ik naar huis? / Morgen fiets ik naar huis. / Morgen wil ik naar huis fietsen.
In sommige situaties wisselen het onderwerp en de persoonsvorm van plek (inversie), namelijk:
- Bij vraagzinnen
- Als er een woordgroep vooraan in de zin wordt geplaatst, zoals het woord ‘morgen’

Slide 11 - Slide

Zinsvolgorde (2)
De bijzinstructuur
Volgorde: onderwerp – rest van de zin – alle werkwoorden
Voorbeeld: Ik neem mijn regenjas mee, omdat ik naar huis wil fietsen. / Ik kom te laat, tenzij ik nu naar huis fiets.


De ‘rest’ van de zin
1. Tijd
tijd is belangrijk in Nederland en dat noemen we meestal als eerste in een zin.
Het tijdstip kan ook helemaal vooraan in de zin komen te staan. Dan volgt er altijd een inversie.
2. Manier
hoe gebeurt het?
3. Plaats
de plaats wordt meestal als laatste genoemd.
Kijk maar eens naar deze voorbeelden:
- Ik fiets nu snel naar huis.
- Ik ga morgen op de fiets naar het werk.
- Vandaag ga ik op de fiets naar het werk.






Slide 12 - Slide

Zinsvolgorde (3)
De ‘rest’ van de zin:

1. Tijd
tijd is belangrijk in Nederland en dat noemen we meestal als eerste in een zin.
Het tijdstip kan ook helemaal vooraan in de zin komen te staan. Dan volgt er altijd een inversie.
2. Manier
hoe gebeurt het?
3. Plaats
de plaats wordt meestal als laatste genoemd.

Kijk maar eens naar deze voorbeelden:
- Ik fiets nu snel naar huis.
- Ik ga morgen op de fiets naar het werk.
- Vandaag ga ik op de fiets naar het werk.






Slide 13 - Slide

Zinsvolgorde
Tips:

Varieer in volgorde (OPA, POA, APO)
Zorg voor een goede basis en kleed de zin aan met tijd, plaats en manier

Varieer qua opbouw van alinea:
Kernzin -> toelichting/voorbeeld
Toelichting/voorbeeld -> Kernzin
Zorg voor verbinding tussen de alinea's door signaalwoorden te gebruiken






Slide 14 - Slide

Opdracht
Je schrijft individueel een tekst met één van de volgende onderwerpen:
- Een eerbetoon aan één van je idolen
- Wat staat er op jouw bucketlist?
- Welke droom wil jij nog waarmaken?
Je tekst moet voldoen aan de volgende eisen:
- Tussen de 150 en 200 woorden
- Variatie in zinsvolgorde (OPA, APO, POA)
- Minimaal 3 alinea’s met duidelijke opbouw (kernzin + toelichting, toelichting + kernzin)
- Maximaal 4 spelfouten
- Passende titel


Slide 15 - Slide