This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Vandaag...
Zelfstandig leren voor toets (15 minuten)
Herhaling voor toets H2 (30 minuten)
Toets H2 (45 minuten)
Slide 2 - Slide
Zelfstandig leren
Wat? Zelfstandig leren voor de toets. --> Opdrachten maken/nakijken H2 (evt. opnieuw maken of herhalen).
Hoelang? 15 minuten
Hoe? Zelfstandig en in stilte.
Vragen? Stel ze aan de docent
timer
15:00
Slide 3 - Slide
LET OP!
Noteer bij rekenvragen altijd je berekening (behalve bij meerkeuzevragen).
Noteer voor geldbedragen het €-teken. Vergeet bij procenten het %-teken niet.
Afronden: bedragen op hele centen, personen op hele getallen, andere getallen, zoals procenten, op één decimaal.
Slide 4 - Slide
Tafels uit elkaar
Maak de LessonUp-vragen in stilte.
Praat je wel? --> Zelfstandig in stilte leren
Slide 5 - Slide
Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 6 - Quiz
Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven
Slide 7 - Quiz
Bekijk de advertentie. Bereken hoeveel het abonnement gemiddeld per maand kost. Noteer als 12,34, zonder euroteken!
timer
2:00
Slide 8 - Open question
Wanneer je iets koopt, gebruik je geld als rekenmiddel
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Wat is geen leenmotief?
A
Lenen voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed
B
Lenen voor een tijdelijke geldtekort
C
Lenen uit voorzorg
D
Lenen voor de aanschaf van een huis
Slide 10 - Quiz
Het spaarmotief is hier
A
voorzorg
B
rente
C
doel
D
alle antwoorden zijn juist
Slide 11 - Quiz
Bij een WA-verzekering ben je
A
Verzekerd tegen schade aan je auto
B
Verzekerd tegen schade aan anderen (door jouw auto)
C
Verzekerd tegen schade aan je auto en schade aan anderen (door jouw auto)
D
Verzekerd tegen schade en diefstal van jouw auto
Slide 12 - Quiz
Wat is geen verplichte verzekering?
A
WA verzekering
B
opstalverzekering
C
zorgverzekering
D
casco verzekering
Slide 13 - Quiz
Welke rente is hoger, de rente die je ontvangt voor je spaargeld, of de rente die je betaalt voor je lening?
A
spaarrente
B
kredietrente
Slide 14 - Quiz
Je banksaldo was aan het begin van de maand € 40,25. In de loop van de maand ontvang je op je rekening € 20 zakgeld. Er wordt ook € 10,50 bijgeschreven voor oppassen bij de buren. Aan het eind van de maand is je saldo € 39,50. Bereken hoeveel je hebt uitgegeven. Noteer als 12,34 zonder €
Slide 15 - Open question
Bekijk de bron. Ruben heeft € 2.500 op zijn spaarrekening staan. Bereken de rente die Ruben na een jaar krijgt bijgeschreven als hij bij de bank met de hoogste rente spaart. Noteer als 12,34, zonder euroteken!
timer
2:00
Slide 16 - Open question
Je hebt €1.500 op je spaarrekening staan. Aan het einde van het jaar ontvang je €22,50 aan rente. Bereken het rentepercentage. Noteer als 1,2%
timer
2:00
Slide 17 - Open question
Iris sluit een lening van €2.000 af met een looptijd van 36 maanden. Bereken de kosten van de lening. Noteer als 12,00, zonder € met 2 decimalen!
Slide 18 - Open question
Je fiets wordt gestolen. Je fiets is voor maximaal € 600 verzekerd, met een eigen risico van € 85,25. Je hebt voor €550 schade. Bereken het bedrag van de schadevergoeding. Noteer als 12,34, zonder €!
Slide 19 - Open question
LET OP!
Noteer bij rekenvragen altijd je berekening (behalve bij meerkeuzevragen).
Noteer voor geldbedragen het €-teken. Vergeet bij procenten het %-teken niet.
Afronden: bedragen op hele centen, personen op hele getallen, andere getallen, zoals procenten, op één decimaal.