D-toets spelling en formuleren

D-toets
Spelling en formuleren
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

D-toets
Spelling en formuleren

Slide 1 - Slide

Wat is een dubbele ontkenning?
A
twee woorden die tegenovergesteld zijn.
B
twee woorden die allebei een ontkenning aangeven.
C
twee woorden die door elkaar worden gehaald.
D
twee woorden die hetzelfde betekenen.

Slide 2 - Quiz

Wat is een pleonasme?
A
Twee woorden die ten onrechte worden vermengd
B
Twee woorden in één zin die allebei een ontkennend zijn.
C
Hetzelfde woord wordt twee keer genoemd met dezelfde betekenis.
D
Een deel van het woord wordt door een ander woord uitgedrukt.

Slide 3 - Quiz

Een foutieve samentrekking komt voor...
A
wanneer het woord/woordgroep dat wordt weggelaten dezelfde grammaticale functie heeft
B
wanneer het woord/woordgroep dat wordt weggelaten een andere vorm heeft.
C
wanneer het woord/woordgroep dat wordt weggelaten dezelfde betekenis heeft
D
wanneer het woord/woordgroep dat wordt weggelaten op dezelfde plek staat tov pv

Slide 4 - Quiz

Wat is een tautologie?
A
Een woord in een andere vorm wordt twee keer genoemd met dezelfde betekenis (synoniem).
B
Twee woorden in één zin die allebei ontkennend zijn.
C
Twee woorden die ten onrechte worden vermengd
D
Een deel van het woord wordt door een ander woord uitgedrukt.

Slide 5 - Quiz

Incongruentie is...
A
ow en pv die in getal niet overeenkomen
B
een verwijsfout
C
een dubbelop fout
D
een fout in de bijzin

Slide 6 - Quiz

Wat is een contaminatie?
A
ik heb het reeds twee keer gedaan
B
niemand doet het dagelijks vaker
C
zal ik het nog eens opnieuw doen
D
ik doe het nooit meer zo

Slide 7 - Quiz

Van welk soort dubbelop fout is hier sprake?
Hij irriteert zich eraan dat hij de fout niet kan ontdekken.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie
D
onjuist herhalen

Slide 8 - Quiz

Welke dubbelop?
Hij zal moeten proberen te voorkomen dat dat zich niet herhaalt.
A
tautologie
B
pleonasme
C
dubbele ontkenning
D
contaminatie

Slide 9 - Quiz

Wat is geen dubbelop?
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Incongruentie
D
Dubbele ontkenning

Slide 10 - Quiz

Welke dubbelop?
Misschien dat ik morgen mogelijk nog even langs kom.
A
tautologie
B
pleonasme
C
onjuiste herhaling
D
contaminatie

Slide 11 - Quiz

Welk bijvoeglijk naamwoord is dubbelop gebruikt?
A
een grote sprong
B
de groene grasmat
C
de witte sneeuw
D
het lieve meisje

Slide 12 - Quiz

Welke dubbelop?
Wij waren gisteren bijna verdwaald in die grijze mist.
A
tautologie
B
contaminatie
C
dubbele ontkenning
D
pleonasme

Slide 13 - Quiz

Welke dubbelop?
Al op de lagere school had hij de toekomstdroom later leraar te worden.
A
tautologie
B
pleonasme
C
dubbele ontkenning
D
contaminatie

Slide 14 - Quiz

In deze zin zit een verwijsfout. Schrijf de zin goed op.
Ze doen waar hun zin in hebben.

Slide 15 - Open question

In welke zin is sprake incongruentie?
A
De nieuwe leden werden gevraagd de contributie steeds voor het einde van de maand te betalen.
B
Pieter studeert nu veel langer, maar de nieuwe studie bevalt hem echter beter.
C
Na het sporten kwam Jette tot de ontdekking dat haar fiets gestolen was.
D
Aan de goede bedoelingen van zijn docent heeft mijn broer lang aan getwijfeld.

Slide 16 - Quiz

Typ de zin over en verbeter de foutieve samentrekking.
De clown trok zijn kleren uit en zich niets van zijn publiek aan.

Slide 17 - Open question

In deze zin zit een verwijsfout. Schrijf de zin goed op.
Het meisje die ons hielp, zat vroeger bij mij in de klas.

Slide 18 - Open question

In deze zin zit een verwijsfout. Schrijf de zin goed op.
Dat is het beste dat ik ooit gedaan heb.

Slide 19 - Open question

Welke van de volgende is een foutieve beknopte bijzin?
A
In roomboter gebraden eet hij het vlees met smaak op.
B
Terwijl wij wachtten op de bus, kwam het met bakken uit de hemel.
C
Huppelend van plezier, kwam het kind de klas binnen
D
Lekker op het strand liggend, keken we naar de zee.

Slide 20 - Quiz

Welke zin is ONJUIST begrensd?
A
Ik heb het koud. Daardoor werd ik verkouden
B
Ik werd verkouden doordat ik het koud had.
C
Ik had het koud. Want ik had geen jas aan.
D
Ik had het warm want ik had een vest aan.

Slide 21 - Quiz

Enigszins … (aarzelen) … (beantwoorden v.t.) de bondscoach op dit moment de door de pers … (stellen) vragen over de opstelling.

Slide 22 - Open question


Nu de kerst ... (naderen), zijn de dagen van deze ... (vetmesten) kalkoenen ... (tellen).

Slide 23 - Open question

Vul de werkwoordsvormen in.

___ (worden) jouw huis nu ___ (verhuren) of ___ (hebben) je het aan iemand anders ___ (verkopen)?

Slide 24 - Open question

Met het geld dat hij deze zomer heeft ……………….. (verdienen), …………. (betalen) Freek zijn sportabonnement.

Slide 25 - Open question

overige spelling

Wat is de juiste spelling?

A
niveaus
B
niveau's

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste spelling?
A
hiv-virus, aidsvirus
B
hivvirus, aidsvirus
C
hiv-virus, aids-virus
D
hivvirus, aids-virus

Slide 27 - Quiz

Hoe maak je de juiste samenstelling van reet+druk:
A
retendruk
B
retedruk

Slide 28 - Quiz

maak de juiste samenstelling
parlement + zetel
A
parlementszetel
B
parlementzetel

Slide 29 - Quiz

Maak een goede samenstelling,
welk antwoord is juist?
A
Afmaken
B
Af maken

Slide 30 - Quiz


aap+trots
A
apentrots
B
apetrots

Slide 31 - Quiz


politie + uniform
A
politieuniform
B
politie-uniform
C
politie uniform
D
politiesuniform

Slide 32 - Quiz