H2 - Spelling persoonsvorm verleden tijd zwakke werkwoorden

Wat gaan we vandaag doen?
- Huiswerk bespreken over meervouden op -s.
- Persoonsvorm in de verleden tijd van zwakke werkwoorden (hoofdstuk 2 spelling).
- Zelf aan de slag met opdrachten.


1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
- Huiswerk bespreken over meervouden op -s.
- Persoonsvorm in de verleden tijd van zwakke werkwoorden (hoofdstuk 2 spelling).
- Zelf aan de slag met opdrachten.


Slide 1 - Slide

Antwoorden opdracht 1 - blz. 124
Rij 1                                                                     Rij 2                          
1. clowns                                                           sudoku’s                      2. computerspellen 
oehoes                                                              pyjama’s 
motels                                                               embryo’s 
portemonnees                                                lama’s 
uiers                                                                   lolly’s 
tandems                                                           eindsaldo’s 
employés                                                          ninja’s 
rackets



Slide 2 - Slide

Antwoorden opdracht 2 - blz. 125
1 alinea’s 
2 baby’s
3 bijous
4 bureaus
5 diskjockeys
6 kiwi’s
7 loempia’s
8 loverboys

9 milieus
10 neussprays
11 paraplu’s
12 radio’s
13 rally’s
14 sleuteletuis
15 video’s

Slide 3 - Slide

Antwoorden opdracht 3 - blz. 125
1 accu’s 
2 avonturiers
3 biervaten
4 cd’s
5 dictees
6 fotografen

7 garages
8 graven
9 herfstbladeren
10 infecties
11 mini’s

Slide 4 - Slide

Antwoorden opdracht 3 - blz. 125
1 accu’s 
2 avonturiers
3 biervaten
4 cd’s
5 dictees
6 fotografen
7 garages
8 graven

9 herfstbladeren
10 infecties
11 mini’s
12 naweeën
13 smileys
14 stommeriken
15 toa’s

Slide 5 - Slide

Antwoorden opdracht 6 - blz. 125
1 In het magazijn midden op het bouwterrein lagen beitels, nijptangen, batterijen en reinigingsmiddelen.
2 Deze keizer heeft zijn rijk zo uitgebreid dat de zon er altijd ergens schijnt.
3 Indertijd bevatten deze porseleinen vazen waarschijnlijk talrijke specerijen van goede kwaliteit.
4 ‘Op het schip hebt u de leiding, kapitein, maar in dit bedrijf bepaal ik de prijzen van de lekkernijen’, zei de kastelein.
5 De Rijn heeft in dit seizoen te weinig capaciteit om al het water af te voeren, waardoor het waterpeil de veiligheid van de burgers bedreigt.


Slide 6 - Slide

Antwoorden opdracht 5 - blz. 125
1 Er zitten veel padden in onze achtertuin.
In het bos waren de paden smal.
2 Tussen de stemhokjes stonden houten schotten.
We hoorden de schoten van de jagers.
3 De patroons van deze cafés houden wel van een borreltje.
De jager stopte nieuwe patronen in zijn geweer.
Mijn moeder maakte de jurken precies volgens de patronen.

Slide 7 - Slide

Antwoorden opdracht 5 - blz. 125
4 Ik lees elke week wel enkele bladen.
In de herfst vallen de bladeren van de bomen.
5 Bij de val brak de wielrenner zijn beide benen.
Op dit oude kerkhof liggen de beenderen van vele middeleeuwers.
6 Houden de portiers bij dit hotel de deur open voor de gasten?
Deze auto heeft vier portieren.

Slide 8 - Slide

Spelling


persoonsvorm van zwakke werkwoorden verleden tijd

Slide 9 - Slide

Doel van vandaag is:
  • Meer leren over de persoonsvorm en de verleden tijd ervan.
  • Wat is 'persoonsvorm'?
  • Kenmerken persoonsvorm
  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 10 - Slide

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.



Slide 11 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Veranderen van tijd: Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat veranderd is de persoonsvorm.

Ik houd heel erg van een broodje kroket
Ik hield heel erg van een broodje kroket

Slide 12 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Getalsproef: zet een zin die in meervoud staat in enkelvoud. Of zet een zin die in enkelvoud staat in meervoud. Het 
Het werkwoord dat mee veranderd is de persoonsvorm. 

Slide 13 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Maak de zin vragend. Het werkwoord waarmee de zin begint, is de persoonsvorm.

Slide 14 - Slide


Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

De stam
hele werkwoord: klimmen 
stam: -en -> klim

hele werkwoord: wrijven
stam: -en -> wrijv -> wrijf

Slide 17 - Slide



Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Zelf aan de slag


Maken opdracht 2, 3, 4 en 5 op blz. 66 en 67

Klaar: dan maak je opdracht 6. Dit is een ster opdracht en dus wat moeilijker. En anders pak je je leesboek en ga je lezen.

timer
15:00

Slide 20 - Slide

Uitwerking opdracht 2 - blz. 66
1. batokte
2. drifte
3. drochte
4. krunsde
5. luindde
6. schuftte
7. stronde
8. verziste
9. vroofde 

Slide 21 - Slide

Uitwerking opdracht 3 - blz. 67
1. sleepte
2. identificeerde, sneuvelde
3. schrapte
4. ontwikkelden, infecteerde
5. miste
6. ontdekte

Slide 22 - Slide

Uitwerking opdracht 4 - blz. 67
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
1. De leraar geloofde het smoesje niet.
2. Waarom krasten jullie je naam in die oude boom?
3. Het baby’tje kuchte vanwege de rook in de kamer.
4. Marco Polo reisde helemaal om de hele wereld.
5. Vroeger schrobden de mensen elke zaterdag hun stoep.

Slide 23 - Slide

Uitwerking opdracht 4 - blz. 67
Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
6. Tochtte het in jullie huis ook zo met die wind?
7. Hans en Grietje verdwaalden, maar vonden wel het huisje van de heks.
8. De fans vereerden Johan, omdat hij oogstrelende acties maakte.
9. Ik vermoedde al dat je me niet had gehoord.


Slide 24 - Slide

Uitwerking opdracht 5 - blz. 67
1. meldde
2. loosde
3. vertoonden
4. vertelde, wachtte
5. huppelden, draafden
6. breide, haakte


Slide 25 - Slide

Uitwerking opdracht 6 - blz. 67
1a. verlichtten
b. smeedden
c. ontblootte, toonde
d. strooide
e. vergrootte
f. bonsden, verschansten



Slide 26 - Slide

Uitwerking opdracht 6 - blz. 67
2. De boeienkoning bevrijdde zich snel uit de ijzeren kooi waarin hij opgesloten was.
Het kleine jongetje huilde toen hij zijn vingers brandde.
De monteurs toetsten de motor van de bolide.
Waarom zanikten jullie zo over de norm van het proefwerk?

Slide 27 - Slide

Ik kan nu...
de verleden tijd van zwakke werkwoorden correct spellen.

Slide 28 - Slide