L13 WERKEN MET DIE WOORDEN

L13 WERKEN MET DIE WOORDEN
Werken 
met die woorden....
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsLager onderwijs

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

L13 WERKEN MET DIE WOORDEN
Werken 
met die woorden....

Slide 1 - Slide

L13 WERKEN MET DIE WOORDEN
pg. 129

Slide 2 - Slide

Schrijf in een zin wat de kinderen doen. (ws. pg. 129)

Slide 3 - Open question

Vanavond eten wij lekkere frietjes met stoofvlees.
A
Het gebeurt nu.
B
Het gebeurde vroeger.

Slide 4 - Quiz

Afgelopen weekend gingen wij naar het zwembad.
A
Het gebeurt nu.
B
Het gebeurde vroeger.

Slide 5 - Quiz

De jongen was verlegen.
A
Het gebeurt nu.
B
Het gebeurde vroeger.

Slide 6 - Quiz

Mama doet de was.
A
Het gebeurt nu.
B
Het gebeurde vroeger.

Slide 7 - Quiz

Het onderwerp

Slide 8 - Slide

Over wie of wat gaat de zin?
Matu woont op een eiland.
A
Matu
B
woont
C
op een
D
eiland

Slide 9 - Quiz

Over wie of wat gaat de zin?
De hond van Mia blaft de hele dag.
A
de hond
B
Mia
C
de hele dag
D
de hond van mia

Slide 10 - Quiz

Over wie of wat gaat de zin?
Helpt Adam bedreigde dieren?
A
helpt
B
Adam
C
bedreigde dieren
D
dieren

Slide 11 - Quiz

Over wie of wat gaat de zin?
Bovenop de kast ligt een oud boek.
A
bovenop
B
de kast
C
een oud boek
D
ligt

Slide 12 - Quiz

Over wie of wat gaat de zin?
Voor haar balletles gaat Hannah naar de sporthal naast school.

Slide 13 - Open question

Over wie of wat gaat de zin?
Tijdens de speeltijd voetballen wij op het pleintje.

Slide 14 - Open question

Wat is het werkwoord in deze zin?
Nu vinden we pasta allemaal heerlijk.

Slide 15 - Open question

Wat is het werkwoord in deze zin?
Vroeger lachte ik hard met apen.

Slide 16 - Open question

Wat is het werkwoord in deze zin?
Het lievelingsdier van mijn zus is een flamingo.

Slide 17 - Open question

werkschrift pg. 129

Slide 18 - Slide