Grammatik Kapitel 5

Grammatik Kapitel 5
1 / 42
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Grammatik Kapitel 5

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Modale hulpwerkwoorden 

Slide 2 - Slide

De modale hulpwerkwoorden möchten, dürfen, können en mögen heb je in Kapitel 3 en 4 al gehad. Dit is een herhaling. De werkwoorden müssen, wissen en wollen zijn nieuw en komen er nu nieuw bij. 

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Even oefenen. Probeer op de puntjes de juiste vorm van het modale hulpwerkwoord in te vullen.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Ich ... jetzt gut Deutsch reden.

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Wir ........... das nicht.Wir müssen um 7 Uhr zu Hause sein.

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Wieso ... ich jetzt keine Hausaufgaben machen?(2 antwoorden zijn goed)

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Vragen over het modale hulpwerkwoord?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Wat was de basis regel bij het vervoegen van het voltooid deelwoord in het Duits?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Wat zou er gebeuren met het voltooid deelwoord van werkwoorden die in de stam eindigen op -d of -t

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

(arbeiten) Mein Vater hat bei Dr. Oetker ....

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

(mieten=huren) Mein Onkel hat einen Wagen ...

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

(retten=redden) Die Feuerwehr hat das Kätchen aus dem Baum ...

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Stappenplan naamvallen
Stap 0: Kijk of er een vast voorzetsel in je zin staat
Bij de vierde naamval horen: durch (door), für (voor), 
gegen (tegen), ohne (zonder) en um (om)

Staan deze in jouw zin? Dan gebruik je ALTIJD de vierde naamval achter dit woord. 
Voorbeeld: Hast du jetzt Zeit für mich(4e naamval)

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan naamvallen
Staan er geen voorzetsels in je zin, dan ga je naar stap 1
Stap 1: Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Dit zijn alle werkwoorden in de zin
Stap 2: Wat is het onderwerp in de zin?
Wie of wat + gezegde
Stap 3: Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Wie of wat + onderwerp + gezegde

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Stappenplan naamvallen
Bijvoorbeeld: Die Mutter(v) kauft eine neue Kette(v)
Stap 1: Wat is het werkwoordelijk gezegde? 
Dit zijn alle werkwoorden in de zin = kauft
Stap 2: Wat is het onderwerp in de zin?
Wie of wat + gezegde = wie kauft? = die Mutter
Stap 3: Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
Wie of wat + onderwerp + gezegde= wat kauft die Mutter? = eine neue Kette

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Koppel de juiste vertaling van de voorzetsels met de vierde naamval aan elkaar
door
voor
zonder
om
tot
tegen
durch
für
ohne
um
bis
gegen

Slide 18 - Drag question

This item has no instructions

Anja arbeitet jeden Tag. ......... braucht Geld.
A
er
B
sie
C
es

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Peter und Hans sind Freunde, ............. kennen sich schon 10 Jahre.
A
wir
B
ihr
C
sie

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Der Hund bleibt zu Hause, ........ ist krank.
A
er
B
sie
C
es

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Wie viel kostet dieses Sofa? ....... ist sehr alt.
A
er
B
sie
C
es

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Soll ich ........ (hem) nach Hause bringen?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Wo ist das Buch? Ich sehe ......... (het) nirgendwo.

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Kommst ....... (jij) nicht zur Schule?

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Es regnet. Darum können ..... (wij) nicht mit dem Fahrad fahren.

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Habt ....... (jullie) Spaß gehabt?

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Ich sehe ....... jeden Tag.
A
er
B
ihn

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Warum lachst ..... so wenig?
A
du
B
dich

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Das ist für ...............
A
ihr
B
euch

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Moeilijk !!!!!
                                     Leuke opdrachten voor leerlingen die een uitdaging willen.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Gibst du Agnes deine Adresse?
Ja, ............. gebe Agnes ...........

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Hat Martin Anja eingeladen (uitgenodigd)?
Ja, .......... hat ............. eingeladen.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Hat Vera dich nicht begrüßt?
Ja, doch ....... hat ........ begrüßt

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Kennt ihr (unseren Nachbar)?
Nein, .............. kennen ......... nicht

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Herr Schrief, wohnen Sie in Bilk?
Ja, ......... wohne da.

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Wo hat (Anne) ........ das Essen reserviert?

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

(Das Kind)........... fährt immer viel zu schnell mit dem Mofa.

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Die ganze Torte ist (voor ons) ________ .
A
für uns
B
für wir
C
für euch
D
für ihr

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

(Zonder hem) _______ ist es ruhiger im Klassenzimmer.
A
ohne er
B
ohne sie
C
ohne es
D
ohne ihn

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Sie macht sich Sorgen (om jou) _________ .
A
um du
B
für du
C
um dich
D
für dich

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Ende
ENDE

Slide 42 - Slide

This item has no instructions