relative pronouns

Relative pronouns
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Relative pronouns

Slide 1 - Slide


The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Functie: Een relative pronoun geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 2 - Slide

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who
whose
which
where
persoon, dier, ding
persoon
bezit
dier, ding
plaats
Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 3 - Slide

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 4 - Slide

Relative pronouns
Je kunt een betrekkelijk voornaamwoord weglaten als
  • er een voornaamwoord achter staat
  • Alleen bij zinnen die NIET tussen kommas staan







The flowers which he gave me were beautiful.


Persoonlijk: ik, jij, hij, etc.
Bezittelijk: mijn, zijn, onze, etc.
Wederkerend: me, je, zich, etc.
The flowers he gave me were beautiful.

Slide 5 - Slide

welke woorden horen bij personen?
A
who, whose and that
B
who and which
C
which and whom
D
where and who

Slide 6 - Quiz

Wanneer kun je een betrekkelijk voornaamwoord weglaten uit de zin?
A
Alleen bij zinnen waar het niet tussen komma's staat
B
als er een voornaamwoord achter staat
C
Niet
D
Altijd

Slide 7 - Quiz

We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 8 - Quiz

The boy ………... cat has just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 9 - Quiz

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 10 - Quiz

Do you like the dog .....
is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 11 - Quiz

This is the action film ...... I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 12 - Quiz

Moet hier "that" ?
The only Bond film ... I like is Skyfall.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Moet hier "who" ?
Thom, .... is in my class, is 15 years old.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Link

Vocabulary ch. 5
After school 
Phrasal verbs 
Personal and Social skills Professions and Industries

Slide 16 - Slide

Maak een correcte Engelse zin met de volgende woorden

Slide 17 - Slide

Gear = materiaal

Slide 18 - Open question

Punctual = stipt

Slide 19 - Open question

Deal with = Omgaan met

Slide 20 - Open question

Challenge = Uitdaging

Slide 21 - Open question

Etnrepeneur = Ondernemer

Slide 22 - Open question

Maak een correcte zin met de woorden:
(to) stack shelves / (to) earn / pay

Slide 23 - Open question

Maak een correcte zin met de volgende woorden:
sociable / (to) wait tables / enthusiastic

Slide 24 - Open question

Maak een correcte zin met de volgende woorden:
shift / part-time job / office

Slide 25 - Open question

the Earth
qualities / skills
jobs / career
environmental
dedicated
hairdresser
(to) wait tables
sociable
pollution
secretary
experienced
chef
salesman
carpenter
business-woman
Flexible
disciplined
independent
hands-on
farming

Slide 26 - Drag question