H3 grammatica zinsdelen en woordsoorten

Hoofdstuk 3
Grammatica zinsdelen en woordsoorten
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3
Grammatica zinsdelen en woordsoorten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

- Je weet hoe je de pv, gez, ow, lv, mv en bwb kunt vinden

- Je weet hoe je lastige onderwerpen kunt vinden.

- Je weet wat bepaalde en onbepaalde telwoorden zijn.

Slide 2 - Slide

Hoe vind je het onderwerp
van een zin?

Slide 3 - Mind map

Wat is het onderwerp van deze zin?
De arts gaat volgende week het gips verwijderen.
A
Arts
B
De arts
C
gaat
D
het gips

Slide 4 - Quiz

Hoe vind je het lijdend voorwerp van een zin?
A
Wat (soms wie) + wg + ow?
B
Wie (soms wat) + pv + ow?
C
Aan wie (soms voor wie) + wg + ow + lv?
D
Wat (soms wie) + wg?

Slide 5 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp inde volgende zin:
De arts gaat volgende week het gips verwijderen.
A
De arts
B
volgende week
C
het gips
D
gaat verwijderen

Slide 6 - Quiz

Hoe vind je het

mv?

Slide 7 - Mind map

Wat is de bwb van deze zin?
De arts gaat volgende week het gips verwijderen.
A
De arts
B
het gips
C
volgende week
D
gaat verwijderen

Slide 8 - Quiz

Lastige onderwerpen
Onderwerp: 

Wie of wat + PV?
of
Verander de PV in meervoud of enkelvoud dan verandert het onderwerp mee

Slide 9 - Slide

Lastige onderwerpen
Soms kun je beide manieren niet gebruiken
- Almere heeft bijna 200.000 inwoners.

Je kunt de PV hier niet in meervoud zetten. Dus alleen de vraag wie/wat heeft?

Slide 10 - Slide

Lastige onderwerpen
- Wie heeft gisteren de prullenbak geleegd?

Wat is het probleem met deze zin?



Slide 11 - Slide

Lastige onderwerpen
Je kunt wel een persoon of ding in plaats van 'wie' zetten:

- Wie heeft gisteren de prullenbak geleegd?
- Annemieke heeft gisteren de prullenbak geleegd.
(antwoord wie/wat heeft)



Slide 12 - Slide

Wat is het onderwerp in de zin:
Vorige week heeft er iemand ingebroken.
A
vorige week
B
er
C
er iemand
D
iemand

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
Zwemmen wordt vaak door zwangere vrouwen gedaan.
A
zwemmen
B
zwangere vrouwen
C
vaak
D
door zwangere vrouwen

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
Wat heb je tegen haar gezegd?
A
wat
B
je
C
tegen haar
D
haar

Slide 15 - Quiz

Grammatica woordsoorten
Telwoorden

Slide 16 - Slide

Hoeveel mensen staan er in de rij?
A
7
B
9
C
8
D
3

Slide 17 - Quiz

Wanneer is de man met de pet aan de beurt?
A
eerste
B
tweede
C
derde
D
laatste

Slide 18 - Quiz

Wanneer is de man met het rode boek aan de beurt?
A
tweede
B
derde
C
vierde
D
vijfde

Slide 19 - Quiz

Telwoorden:

  • hoofdtelwoorden (htw): geven een hoeveelheid aan
1, één, 8, acht, 35, vijfendertig, 1000, duizend

  • rangtelwoorden (rtw): geven een volgorde aan
eerste, 1e, tweede, 2e, 120e, honderdtwintigste 

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

bepaald of onbepaald telwoord
  • bepaald telwoord (btw)
het aantal is bekend: vijf, 5, vijftig, 50

  • onbepaald telwoord (otw)
het aantal is niet bekend: veel, weinig, enkele

Slide 22 - Slide

Veel leerlingen hebben voor die toets een voldoende gehaald.
Welk woord is 'veel'?
A
hoofdtelwoord
B
bepaald telwoord
C
rangtelwoord
D
onbepaald telwoord

Slide 23 - Quiz

Alle leerlingen van de Dean Academy in Engeland kregen plotseling vrij.
Wat is alle?
A
bepaald rangtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 24 - Quiz

Het 6e lesuur zijn wij vrij.
wat is 6e?
A
telwoord
B
rangtelwoord
C
onbepaald telwoord
D
bepaald telwoord

Slide 25 - Quiz

Hoe noem je
"tweede - tachtigste - honderdste"?
A
telwoord
B
rangtelwoord
C
voorzetsel
D
voegwoord

Slide 26 - Quiz