* het geven van structuur (als bouwstof in een celmembraan)
* Versnellen van chemische omzettingen
* Transport (transporteiwitten, deze stoffen vervoeren stoffen in en uit cellen naar het bloed)
* informatie doorgeven (door receptoreiwitten, soort antenne)
* Spierwerking(2 samentrekbare eiwitten)
* Bescherming (bijv. antistoffen en stollingsfactoren in bloed)
* Energiebron (als er geen glucose en vetten meer beschikbaar zijn)