Thema 4 Quiz

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

1. Hij eet een banaan.
2. Hij eet een appel.

1. Het is drie uur.
2. Het is vijf uur.

1. Zij kookt een ei.
2. Zij bakt een ei.

1. Hij steekt een kaars aan.
2. Hij pakt een kaars.

Waar ben je?

1. Op een feestje.
2. In een restaurant.

Spinazie is groen.

1. waar
2. niet waar

Soep eet je met een vork.

1. waar
2. niet waar

Kippensoep is vegetarisch.

1. waar
2. niet waar

Zalm is vis.

1. waar
2. niet waar

Pasta is een nagerecht.

1. waar
2. niet waar

Je bestelt je eten bij de kok.

1. waar
2. niet waar

vier

uur

met

rijst

de sla

1. ja (dat mag je eten)
2. nee (dat mag je niet eten

de tomaat

1. ja (dat mag je eten)
2. nee (dat mag je niet eten

de kippensoep

1. ja (dat mag je eten)
2. nee (dat mag je niet eten

de frietjes

1. ja (dat mag je eten)
2. nee (dat mag je niet eten

het broodje met kaas

1. ja (dat mag je eten)
2. nee (dat mag je niet eten

de ham

1. ja (dat mag je eten)
2. nee (dat mag je niet eten

Hoe laat is het?

1. Om drie uur.
2. Tien minuten.
3. Het is twaalf uur.
4. Hij komt om half twee.

Waar is Anna?

1. Ze eet een broodje.
2. Ze zit op het terras.
3. Hij staat buiten.
4. Ze is mijn zus.

Wie hangt de slingers op?

1. Er zijn drie slingers.
2. In de tuin.
3. De slingers hangen buiten.
4. Marek hangt ze op.

Hoe laat begint de les?

1. Over drie kwartier.
2. Om kwart voor elf.
3. Op woensdag.
4. Elke maandag.

Is alles naar wens?

1. Een glas melk, graag.
2. Nee, bedankt.
3. Ja, het was heerlijk.
4. Eet smakelijk.

Ik ben moe.

1. toen
2. nu

Hij was laat.

1. toen
2. nu

Het is half tien.

1. toen
2. nu

Wij waren buiten.

1. toen
2. nu

Was jij op het feest?

1. toen
2. nu

Jij bent lief.

1. toen
2. nu

Zij zijn broers.

1. toen
2. nu

Het feest was gezellig.

1. toen
2. nu

Je bent klaar!         Zappbios