This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Welke soort media zie je in de afbeelding?
A
entertainment
B
Informatief
C
Social
D
ontspanning
Slide 1 - Quiz
Wat is een doelgroep? Kies het beste antwoord!
A
Een groep mensen met een doel
B
Een groep met dezelfde kenmerken en belangstelling
C
De groep waarop media zich richt
D
Een doel van de groep zelf
Slide 2 - Quiz
Kranten die zich meer op sensationeel nieuws richten. Ze besteden bijvoorbeeld meer aandacht aan sport, criminaliteit en shownieuws Deze kranten noemen we
A
Kwaliteitskranten
B
Roddelbladen
C
Sportmagazines
D
Populaire kranten
Slide 3 - Quiz
Bij communicatie is er altijd sprake van een zender, een medium, een boodschap en een.......
Slide 4 - Open question
Het doorgeven en ontvangen van informatie noemen we.........
Slide 5 - Open question
Welke zijn de 4 media die geschikt zijn voor massacommunicatie
A
Krant, radio, telefoon, internet
B
Internet, krant, televisie, radio
C
facebook, instagram, twitter, linked
D
telefoon, radio , netflix, laptop
Slide 6 - Quiz
Mensen gebruiken media voor ontspanning. Noem nog voorbeelden
Slide 7 - Open question
Je bent mediawijs als je:
A
Je persoonlijke gegevens online zet en je al je informatie van Social Media haalt
B
Je nooit online gaat en niemand je wachtwoorden geeft
C
Je alleen valse namen en persoonlijke gegevens gebruikt en nooit iets koopt via internet
D
voorzichtig bent met het delen van je privégegevens en
kritisch omgaat met de informatie die je hoort of ziet
Slide 8 - Quiz
Een televisieomroep met als doel geld te verdienen met zijn uitzendingen noemen we
A
Publieke omroep
B
Mediabedrijf
C
Commerciële omroep
D
Streaming service
Slide 9 - Quiz
Ryan schrijft een gedicht in de agenda van Beau. Wie is de ontvanger?
A
het gedicht
B
de agenda
C
Beau
D
Ryan
Slide 10 - Quiz
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. Als je lacht dan communiceer je. 2. Applaus is een voorbeeld van lichaamstaal (non-verbaal)
A
1 en 2 zijn juist
B
1 en 2 zijn onjuist
C
1 is juist 2 is onjuist
D
1 is onjuist 2 is juist
Slide 11 - Quiz
Voorbeelden van massamedia zijn:
A
Krant & smsjes
B
Radio & Telefoongesprekken
C
Internet & Krant
D
Ansichtkaarten & Brieven
Slide 12 - Quiz
Juist of onjuist? 1.Bij communicatie weet de zender altijd wie de ontvanger is. 2.In een telefoongesprek ben je zowel zender als ontvanger.
A
1 en 2 juist
B
1 en 2 onjuist
C
1.juist 2. onjuist
D
1. onjuist 2.juist
Slide 13 - Quiz
Is een boks communicatie? Leg je antwoord uit.
Klik hier
Slide 14 - Open question
Commerciële zenders zenden meer reclame uit dan publieke omroepen Deze uitspraak is....
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Door internet lezen mensen kranten en tijdschriften........ Welk woord is weggelaten?
A
minder
B
meer
C
minder
D
Online
Slide 16 - Quiz
juist of onjuist 1. Commerciële zenders krijgen geld van de overheid. 2. Publieke omroepen zenden veel reclame uit.
A
1 en 2 zijn juist
B
1 en 2 zijn onjuist
C
1 is juist 2 is onjuist
D
1 is onjuist 2 is juist
Slide 17 - Quiz
Waarom hoef je geen journalist te zijn om veel mensen te bereiken?
A
In de mediawet is dit niet langer verplicht
B
Door internet is het minder belangrijk geworden of informatie klopt
C
Door internet maakt het niet meer uit waar informatie vandaan komt
D
Door internet en sociale media kan iedereen informatie verzenden
Slide 18 - Quiz
Een voorbeeld van een actueel nieuwsbericht is
A
Een terugblik op een vliegtuigramp van een jaar geleden.
B
Een nieuwsoverzicht van het afgelopen jaar.
C
Een zeeschip dat gisteren gezonken is
D
Uitleg over de werking van medicijnen tegen hoofdpijn
Slide 19 - Quiz
Aan welke afspraken houdt een goede journalist zichzelf? 1.Altijd de informatie controleren. 2.De lezer vertellen wat die ervan moeten vinden. 3.Altijd uitzoeken wat de bron is.
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 3
D
1, 2 en 3
Slide 20 - Quiz
De overheid mag zich niet bemoeien met wat journalisten schrijven. Dit noemen we......
A
Persvrijheid
B
Censuur
C
mediawijsheid
D
Beeldvorming
Slide 21 - Quiz
Wat is beeldvorming?
A
Als mensen niet door de media beïnvloed worden.
B
Als je leert je eigen gedrag in beeld te krijgen.
C
Als je begrijpt hoe de media werken.
D
Als je een beeld van iets, iemand of een situatie vormt
Slide 22 - Quiz
Vul de zin aan. Als je mediawijs bent:
A
doe je niet aan beeldvorming
B
maak je weinig gebruik van media
C
hoef je geen informatie meer te checken
D
ga je kritisch om met de informatie die je krijgt
Slide 23 - Quiz
juist of onjuist 1.Als een journalist een bericht schrijft over een minister, dan controleert de overheid dit eerst. 2.Persvrijheid is vastgelegd in de Nederlandse grondwet.
A
1 is onjuist 2 is juist
B
1 en 2 zijn juist
C
1 is juist 2 is onjuist
D
1 en 2 zijn onjuist
Slide 24 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een ideaalbeeld in de reclame?
A
Een bekende Nederlander die vertelt dat Calvé het lekkerste is.
B
Een gelukkig stel dat op vakantie is op een zonnig eiland.
C
Een automobilist die door de politie wordt aangehouden.
D
Een vrouw die met een somber gezicht een badkamer schoonmaakt.
Slide 25 - Quiz
Juist of onjuist? 1.Adverteerders gebruiken graag bekende Nederlanders in hun reclame. 2.In reclames worden nooit vervelende gevoelens gebruikt om mensen te verleiden een product te kopen.
A
1 en 2 zijn juist
B
1 en zijn onjuist
C
1 is onjuist 2 is juist
D
1 is juist 2 is onjuist
Slide 26 - Quiz
Wat is selectieve waarneming?
A
Mensen kijken op 1 dag naar verschillende tv-zenders.