herhaling lv, aanwijzende en vragende voornaamwoorden

Grammatica hoofdstuk 5
blz. 178 t/m 181


1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica hoofdstuk 5
blz. 178 t/m 181


Slide 1 - Slide

Programma
  • Terugblik lijdend voorwerp, aanwijzende en vragende voornaamwoorden
  • Nakijken
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Doel
Aan het einde van de les: 
- weet je hoe je een lijdend voorwerp in een zin kunt vinden.
- kun je aanwijzende en vragende voornaamwoorden herkennen.

Slide 3 - Slide

Lijdend Voorwerp
  • Wie / wat + gezegde+ onderwerp
  • Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp!

Slide 4 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp. Stel jezelf de goede vraag!
De kinderen geven oma bloemen.

Slide 5 - Mind map

Het lijdend voorwerp in een zin zegt iets over:
A
Het Gezegde + persoonsvorm
B
Het Onderwerp + gezegde
C
De Leestekens
D
Het Onderwerp

Slide 6 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas MK1C leert het lijdend voorwerp vinden.
A
Klas MK1C
B
leert
C
het lijdend voorwerp
D
vinden

Slide 7 - Quiz

Opa koopt een vaas.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
koopt
B
opa
C
een vaas
D
vaas

Slide 8 - Quiz

De zusjes spelen verstoppertje.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
de
B
zusjes
C
spelen
D
verstoppertje

Slide 9 - Quiz

De conducteur knipt de kaartjes. Wat is het lijdend voorwerp?
A
De conducteur
B
Knipt
C
De kaartjes
D
Geen idee

Slide 10 - Quiz

Maak een foto van opdracht 6 ( blz. 179) uit je schrift

Slide 11 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord
  • De naam zegt het al een beetje. Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan.


  • Deze, die, dit en dat, zulke, zo"n 

Slide 12 - Slide

Wat is een voorbeeld van een aanwijzend voornaamwoord?
A
het
B
dit
C
op
D
wel

Slide 13 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?

Deze kinderen hebben alles hetzelfde ingevuld.
A
deze, hetzelfde
B
hetzelfde, alles
C
alles, deze

Slide 14 - Quiz

Wat is het aanwijzend voornaamwoord.
Dat jurkje vind ik geweldig!
A
Dat
B
jurkje
C
ik
D
geweldig

Slide 15 - Quiz

Wat is geen
vragend voornaamwoord?
A
wie
B
wat
C
welke
D
hoe

Slide 16 - Quiz

Vragend voornaamwoord
Er zijn er maar 4:
  1.  Wie
  2. Wat 
  3. Welk(e)
  4. Wat voor (een)
      Deze woorden staan bijna altijd aan het begin van een vraagzin

Slide 17 - Slide

De vragende voornaamwoorden zijn...
A
Wie, wanneer, wat
B
Hoe, wie, wat (voor een), welke
C
Welke, wat (voor een), wie
D
Welke, wanneer, hoe, wat

Slide 18 - Quiz

wat is het vragend voornaamwoord?

Wie heeft er iets van deze taart gegeten?


A
deze
B
wie
C
deze,wie
D
iets

Slide 19 - Quiz

Maak een foto van opdracht 2 en 3
(blz. 180) uit je schrift

Slide 20 - Open question

Maken

- opdracht 4 en 5 op blz. 180 en 181
- spelling: opdracht 1, 2,3 4 op blz. 182 en 183

Slide 21 - Slide