3V_LS_ Unité 1_repetitie En France, mais ailleurs...

Libre Service 3V - Unité 1 -
En France, mais ailleurs...

Repetitie
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Libre Service 3V - Unité 1 -
En France, mais ailleurs...

Repetitie

Slide 1 - Slide

1, 2, 3...... c'est parti!!!!



Prends ton ordinateur portable (je laptop): lessonup.com
Tape le pincode: ...............

Slide 2 - Slide

Les objectifs/le but: leerdoel


Aan het einde van deze sessie...



heb je geoefend voor de repetitie Unité 1

Slide 3 - Slide

Wat is de stam van het werkwoord
parler

Slide 4 - Open question

Geef een voorbeeld van de passé composé in het Frans...

Slide 5 - Open question

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner (winnen)
B
faire (doen, maken)
C
aller (gaan)
D
avoir (hebben)

Slide 6 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester (blijven)
B
aller (gaan)
C
regarder (kijken)
D
entrer (binnengaan)

Slide 7 - Quiz

                   être           avoir        

je (j')
tu


nous
vous
ils / elles
il/elle/on
suis
avons
sont
a
sommes
avez
ont
es
êtes
as
est
ai

Slide 8 - Drag question

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 9 - Quiz

Welke vorm van de passé composé klopt hier niet?
A
je suis été
B
j'ai fait
C
j'ai eu
D
j'ai pris

Slide 10 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer (terugkeren)
B
être (zijn)
C
écouter (luisteren)
D
louer (huren)

Slide 11 - Quiz

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlées
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlé

Slide 12 - Quiz

Ils (envoyer =verzenden, passé composé)
A
sont envoyés
B
ont envoyé
C
envoyais
D
envoyaient

Slide 13 - Quiz

Het persoonlijk voornaamwoord met nadruk
Als je het persoonlijk voornaamwoord wilt beklemtonen / benadrukken dan gebruik je:
moi / toi / lui / elle / nous / vous / eux / elles

Moi, je le crois.
Tu viens aussi, toi?
Lui, il prend un café.
Et elle, elle prend un thé.
Nous, nous lisons un livre.
Vous, vous regardez un film.
Eux, ils prennent un dessert.
Elles, elles prennent du fromage.

Slide 14 - Slide

Les pronoms toniques
De persoonlijke voornaamwoorden met nadruk: 
moi              mij, ik
toi                jou, jij 
lui                hem, hij
elle             haar, zij
nous          ons, wij
vous           jullie, u
eux             hen, zij (m)
elles           hen, zij (v)

Slide 15 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., vous lisez un livre?
A
Toi
B
Nous
C
Eux
D
Vous

Slide 16 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., il regarde un film?
A
Moi
B
Elle
C
Lui
D
Nous

Slide 17 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., tu vas partir au Canada?
A
Toi
B
Moi
C
Elle
D
Eux

Slide 18 - Quiz

PRÉSENT
Werkwoorden op -er
Werkwoorden op -ir
Werkwoorden op -re
Uitgangen:
-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
Uitgangen:
-s, -s, ..., -ons, -ez, -ent
Uitgangen: 
-is, -is, -it, -issons, -issez, -issent

Slide 19 - Drag question

La négation
De ontkenning

Slide 20 - Slide

Maak deze zin ontkennend:
Laure habite à Paris
A
Laure ne habite pas à Paris
B
Laure n'habite pas à Paris
C
Laure habite ne pas à Paris

Slide 21 - Quiz

Maak deze zin ontkennend:
Je suis triste
A
Je ne suis pas triste
B
Je ne pas suis triste
C
Je suis ne pas triste

Slide 22 - Quiz

Hoe zeg je 'de folder' in het Frans?

Slide 23 - Open question

Hoe zeg je 'de borgsom' in het Frans?

Slide 24 - Open question

Wat betekent 'montrer'?

Slide 25 - Open question

Wat betekent 'la réclamation' ?

Slide 26 - Open question

Hoe goed ben je voorbereid voor de repetitie?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll