1.2.3 lw, zn, bijv. nw, enk, mv, ww

• Taal / spelling
• Basisschool
• Groep 5,6

Herhalen werkwoord

Zegt wat een mens, dier of ding kan doen of wat er gebeurt.

Bijvoorbeeld: lopen

Ik loop

Hij loopt 

Wij lopen.

Wat is het werkwoord?
Luuk komt uit school.

Wat is het werkwoord?
Papa schenkt drinken voor hem in.

Wat is het werkwoord?
Luuk vertelt over zijn dag.

Wat is het werkwoord?
Luuk kletst maar door.

Wat is het werkwoord?
Papa en mama lachen.

Wat is het werkwoord?
Mama geeft hem een boterham.

horen
ik ...., hij ...., wij ....,

Herhalen

Lidwoord (lw): de, het, een.

Zelfstandig naamwoord (zn): mensen, dieren, dingen

Bijvoeglijk naamwoord (bijv. nw): zegt iets over het zn

Enkelvoud (enk.): is er maar één van

Meervoud (mv): zijn er meer van

Wat is het lidwoord?
Buiten hoor ik een zware storm.

1. buiten
2. hoor
3. een
4. zware

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Buiten hoor ik een zware storm.

1. storm
2. hoor
3. buiten
4. zware

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Buiten hoor ik een zware storm.

1. buiten
2. hoor
3. storm
4. zware

Wat is het lidwoord?
Het kleine zolderraam klapt open.

1. open
2. klapt
3. zolderraam
4. het

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Het kleine zolderraam klapt open.

1. open
2. klapt
3. zolderraam
4. het

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het kleine zolderraam klapt open.

1. open
2. kleine
3. zolderraam
4. klapt

Enkelvoud of meervoud?
het plakband

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Enkelvoud of meervoud?
de potloden

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Enkelvoud of meervoud?
de schriften

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Enkelvoud of meervoud?
de meisjes

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Enkelvoud of meervoud?
de plant

1. Enkelvoud
2. Meervoud

Enkelvoud of meervoud?
de hinkelbaan

1. Enkelvoud
2. Meervoud