Oefenen H4.3 en 5.3 Les 2B

Les 2B dinsdag 23 januari 2024
Wat gaan we doen vandaag? 
Lezen 10 minuten
Theorie Inleiding-Slot
Oefenen in lesson-up

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 2B dinsdag 23 januari 2024
Wat gaan we doen vandaag? 
Lezen 10 minuten
Theorie Inleiding-Slot
Oefenen in lesson-up

Slide 1 - Slide

Lezen 10 minuten
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Eerst Theorie Inleiding-Slot
Leerdoel: 
Je kent de functies van een Inleiding en het slot van de tekst

Slide 3 - Slide

Functie Inleiding
Een tekst heeft altijd een inleiding, de eerste alinea. In de inleiding noemt de schrijver altijd het onderwerp van de tekst. Daarnaast trekt hij de aandacht van de lezer, zodat die nieuwsgierig wordt naar de rest van de tekst. De schrijver kan dat doen door:
• kort zijn mening te geven; hierdoor wordt de lezer nieuwsgierig naar de argumenten bij die mening;
• een vraag te stellen: hierdoor wordt de lezer nieuwsgierig naar het antwoord op die vraag; 

Slide 4 - Slide

Functie Slot
Het slot van een tekst is de laatste alinea. Hierin rondt de schrijver de tekst af. Hij kan dat op verschillende manieren doen:
• hij geeft een samenvatting van de tekst;
• hij geeft zijn conclusie;
• hij geeft een antwoord op de vraag uit de inleiding.

Slide 5 - Slide

Oefenen H3.3, H4.3, H5.3
- Tekstdoelen
- Verwijswoorden
- Inleiding en Slot
- Hoofdgedachte
- Kernzin

Slide 6 - Slide


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren

Slide 7 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overtuigen

Slide 8 - Quiz

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 9 - Quiz

Waarnaar verwijst ze in de volgende zin?

De golven waren door de storm meters hoger dan normaal het geval was. Op de meeste dagen zijn ze maximaal een meter hoog.

Slide 10 - Open question

Waarnaar verwijst het woord dat in de volgende tekst.

Gisteren hebben we hard gewerkt aan het afmaken van het boekverslag. Dat moest aan het eind van de dag worden ingeleverd.

Slide 11 - Open question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 12 - Drag question

Slot
Kern
Inleiding
Hoofdgedachte
Tussenkopjes
Conclusie
Alinea's
Samenvatting
Onderwerp

Slide 13 - Drag question

In de inleiding kan de schrijver op verschillende manieren de aandacht trekken. Wat doet de schrijver in de volgende inleiding?

Eén op de vijf jongeren heeft het afgelopen jaar gevapet, blijkt uit nieuw onderzoek van het Trimbos Instituut. Behoorlijk veel toch? De longarts van het Utrechts ziekenhuis noemt de cijfers 'alarmerend' en 'zorgwekkend'.
A
Het onderwerp introduceren
B
De aandacht trekken door een vraag te stellen
C
Door zijn mening te geven
D
Door een anekdote te vertellen

Slide 14 - Quiz

Wat kan de functie van het slot zijn?
A
een samenvatting geven
B
antwoord geven op de vraag uit de inleiding
C
een conclusie trekken
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Link

Heeft de tekst een slot en zo ja wat is de functie van het slot?
A
ja, de schrijver geeft een samenvatting
B
ja, de schrijver geeft een conclusie
C
nee, deze tekst heeft geen slot
D
ja, de schrijver geeft antwoord op een vraag uit de inleiding

Slide 17 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 18 - Open question

Onderwerp en hoofdgedachte zijn hetzelfde
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

onderwerp
hoofdgedachte
complete zin
één of enkele woorden
nooit een vraag
oriënterend lezen
precies lezen

Slide 20 - Drag question

Niet waar
Waar
De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst over gaat.
Hoofdgedachte en onderwerp hebben altijd met elkaar te maken.
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
In een hoofdgedachte staan soms voorbeelden.

Slide 21 - Drag question

Wat is het verschil tussen een onderwerp en een hoofdgedachte?
A
Hoofdgedachte is een paar woorden. Onderwerp is een hele zin.
B
Hoofdgedachte is een hele zin. Onderwerp is een paar woorden.
C
Onderwerp is waar de tekst over gaat. Hoofdgedachte is wat de schrijver over het onderwerp zegt.
D
Hoofdgedachte is waar de tekst over gaat. Onderwerp is wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Slide 22 - Quiz

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 23 - Quiz

Hoe ging het?
Zijn er onderdelen die je nog lastig vindt?



Slide 24 - Slide

Planning morgen
- Nakijken huiswerk H4.3 
- Verder werken aan het debat in groepjes. 
- Oefenen ronde 2 debat (Jury neem het overzicht mee van de vorige keer!)

Slide 25 - Slide