1. Onderstreep de persoonsvorm
a Lenka
bestuurt de drone met haar mobieltje.
b Het virus verspreidt zich heel snel over de wereld.
c Hoeveel had Job eigenlijk verdiend met zijn krantenwijk?
d De supermarkt bij ons in de straat is gisteren beroofd.
e Hoe bepaalt men de hoogte van een berg?
f Tijdens het freerunnen heeft Joy zich bezeerd.