Talent Fictie 3.1 - ha1 en ath/gym1

Fictie 3.1
Doelen:

- Herhalen theorie van 1.1 en 2.1
- Je kent de begrippen: spanning, spanningsvraag en cliffhanger.
- Je weet wat een round- en flat character is.

1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Fictie 3.1
Doelen:

- Herhalen theorie van 1.1 en 2.1
- Je kent de begrippen: spanning, spanningsvraag en cliffhanger.
- Je weet wat een round- en flat character is.

Slide 1 - Slide

Fictie is
A
Alles wat verzonnen is
B
Alles wat niet verzonnen is.

Slide 2 - Quiz

Fictie kan bestaat uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.
Bovenstaande uitspraak is
A
niet waar
B
waar
C
weet ik niet

Slide 3 - Quiz

Fictie lees je om iets te weten te komen
en non-fictie lees je voor je plezier.

Bovenstaande uitspraak is:
A
niet waar
B
weet ik niet
C
waar

Slide 4 - Quiz

Voorbeelden van fictie zijn
(meerdere antwoorden goed)
A
leesboeken
B
krant
C
strips
D
films

Slide 5 - Quiz

Voorbeelden van non-fictie zijn:
A
toneelstukken
B
kranten
C
autobiografieën
D
schoolboeken

Slide 6 - Quiz

Een bijpersoon speelt een minder belangrijke rol in een verhaal.
Bovenstaande uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
ik heb geen idee

Slide 7 - Quiz

In een verhaal krijg je veel informatie van de hoofdpersoon.
Bovenstaande uitspraak is
A
ik heb geen idee
B
waar
C
niet waar

Slide 8 - Quiz

Antipathiek betekent dat je tijdens het lezen een goed gevoel krijgt bij een personage die in het boek voorkomt. Bovenstaande uitspraak is
A
waar
B
niet waar
C
ik heb geen idee

Slide 9 - Quiz

Fictie 3.1
Spanning:

Een verhaal heeft spanning als je steeds verder wilt lezen. Het roept vragen op en je wordt nieuwsgierig naar de antwoorden op die vragen. Hoe nieuwsgieriger je wordt, hoe groter de spanning.  Zonder spanning in een verhaal, wordt het saai.

Slide 10 - Slide

Fictie 3.1
Spanningsvraag:
Een spanningsvraag kan voor het hele verhaal van belang zijn. In een detective is de vraag wie het heeft gedaan en in een liefdesroman is de vraag krijgen ze elkaar ?

Soms kan zo'n vraag ook alleen voor een deel van het verhaal van belang zijn:
Die avond, zou alles anders lopen dan hij dacht....

Het antwoord op de spanningsvraag heet de ontknoping!


Slide 11 - Slide

Fictie 3.1
Open of gesloten einde

Het gesloten einde: dit houdt in dat het hoofdprobleem is opgelost, de spanningsvraag is beantwoord. Dus de grote vraag / het grote avontuur dat speelde in het boek is tot een einde gekomen.

Het open einde: dit houdt in dat het hoofdprobleem niet is opgelost, de spanningsvraag blijft open. Je weet dus niet hoe het uiteindelijk zal aflopen.


Slide 12 - Slide

3.1 Fictie
Cliffhanger:

We spreken van een cliffhanger als een hoofdstuk (of serie) eindigt op een heel spannend moment. Je weet dan niet precies hoe het afloopt of verder gaat. Het hoort dus bij een open einde.

Veel boeken, maar ook tv-series maken er gebruik van. 

Slide 13 - Slide

3.1 Fictie
Cliffhanger:

‘Jan hing met één hand aan de rand van de wolkenkrabber. Hij voelde zijn vingers langzaam wegglippen en voelde zijn lichaam richting de afgrond verschuiven.’ (verhaal stopt)

Dit is een cliffhanger.  

Slide 14 - Slide

Noem een bekend tv-programma dat gebruik maakt van cliffhangers.

Slide 15 - Open question

Slide 16 - Video

3.1 Fictie
Karakterontwikkeling

In de loop van een verhaal leer je het karakter van de hoofdpersonages kennen, door wat ze doen, denken of zeggen.

Wat een personage meemaakt in een verhaal, kan invloed hebben op zijn karakter. De dat noemen we karakterontwikkeling.

  

Slide 17 - Slide

3.1 Fictie
Round character

Als het karakter van een personage in een verhaal zich ontwikkelt, dan noemen we dat een round character.

Een "rond karakter" heeft verschillende eigenschappen, waardoor hij niet steeds op dezelfde manier reageert. Round characters zijn meestal hoofdpersonen.

  

Slide 18 - Slide

3.1 Fictie
Flat character

Als er bij een personage geen karakterontwikkeling plaatsvindt, dan noemen we dat een flat character.

Een "plat karakter" heeft weinig eigenschappen of zelf maar één eigenschap, waardoor hij voorspelbaar reageert.
Meestal is een bijpersoon een flat character,

  

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Wie is het round character en wie het flat character in deze scène? Waarom?

Slide 21 - Open question

Opdrachten
Open je boek A bij hoofdstuk 3.1

Samen lezen tekst 2



Slide 22 - Slide