3 v H6 Lezen - Functiewoorden (2)

3v1 Start Lezen Hoofdstuk 6
Voorbereiding op de proefwerkweek:
Dan toetsen we paragraaf Lezen van hoofdstuk 1 t/m 6
Wat gaan we doen?
- Bespreken: opdracht 4
- Maken: opdracht 5
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3v1 Start Lezen Hoofdstuk 6
Voorbereiding op de proefwerkweek:
Dan toetsen we paragraaf Lezen van hoofdstuk 1 t/m 6
Wat gaan we doen?
- Bespreken: opdracht 4
- Maken: opdracht 5

Slide 1 - Slide

Klassikaal nabespreken: opdracht 4
De opdracht is verspreid over de klas gemaakt.

Bij het geven van je antwoord geef je ook uitleg bij de opdracht. 

Slide 2 - Slide

Opdracht: alleen of in tweetallen:

Maak een powerpoint of een woordweb van opdracht 5.
Je kan werken in lokaal 33 of in dit lokaal.

Slide 3 - Slide

TekstOpdracht 4
1 vaardigheden op school in de 21ste eeuw of: het aanleren van feitenkennis op school
2 eigen antwoord, bijvoorbeeld: Nee, want je hebt basiskennis nodig om nieuwe informatie en vaardigheden te leren, te begrijpen en te kunnen toepassen.
3
miskent (al. 2) – onderwaardeert; onderschat
passé (al. 2) – voorbij
scepticus (al. 2) – iemand die twijfelt aan iets
deugd (al. 4) – goede eigenschap
progressieve (al. 5) – vooruitstrevende
efficiënt (al. 5) – doelmatig
retorica (al. 8) – kunst van de welsprekendheid, goed kunnen spreken in het openbaar
trivium (al. 8) – verzameling van drie studies in de Middeleeuwen, die een basisonderdeel vormt van de totaal zeven vrije kunsten. Deze bestaat uit grammatica, retorica en logica.
tijdgeest (al. 14) – de algemene denk- en/of handelswijze in een bepaalde periode
4 De meeste schrijvers geven op zakelijke (eenvoudige) wijze een beschrijving van de digitalisering van ons onderwijs, waardoor je de gewoonheid hiervan beseft.
5 aanleiding; uitleg: Er wordt in de eerste alinea een actuele gebeurtenis beschreven (de publicatie van het boek Onderwijs in tijden van digitalisering). De schrijver heeft dit aangegrepen om een artikel over dit onderwerp te schrijven.
6 Desondanks
7 Deze leerlingen zijn wel fysiek op school aanwezig, maar zijn afgeleid door hun telefoon, zodat ze (mentaal) afwezig lijken tijdens de les.
8 voorbeelden
9 vraagstelling
10 nuancering
11 De nieuwe methoden gaan uit van het meteen toepassen van de lesstof door zelf spelenderwijs de informatie te ontdekken en door deze kennis meteen toe te passen. In de natuurlijke volgorde voor het leren is dat andersom: eerst leer je de feiten, dan doorzie je de logische verbanden ertussen en dan ga je ze pas (creatief) toepassen. (57 woorden)
12 de vaardigheid om digitale informatie te begrijpen en doelgericht te gebruiken
13 de vaardigheid om (digitale) informatie te kunnen beoordelen op betrouwbaarheid en objectiviteit.
14 Glas vindt dat een docent kennis van zaken moet hebben over digitale media als hij leerlingen wil begeleiden in het kritisch reflecteren op de digitale wereld. Pas dan kun je scholieren een onafhankelijk oordeel hierover laten vormen en zijn ze goed voorbereid op wat er in de samenleving speelt op dat gebied.
15 eigen antwoord, bijvoorbeeld: Ja, alhoewel mijn antwoord bij vraag 2 overeenkomt met wat in de tekst wordt gezegd vind ik dat de mogelijkheden om nieuwe methoden verder moet worden onderzocht. Ik vind het namelijk erg belangrijk dat leerlingen enthousiast blijven op school en de lesstof op een andere, creatievere manier aangeboden krijgen.
16 aanbeveling

Slide 4 - Slide


7 Deze leerlingen zijn wel fysiek op school aanwezig, maar zijn afgeleid door hun telefoon, zodat ze (mentaal) afwezig lijken tijdens de les. 
8 voorbeelden
9 vraagstelling
10 nuancering
11 De nieuwe methoden gaan uit van het meteen toepassen van de lesstof door zelf spelenderwijs de informatie te ontdekken en door deze kennis meteen toe te passen. In de natuurlijke volgorde voor het leren is dat andersom: eerst leer je de feiten, dan doorzie je de logische verbanden ertussen en dan ga je ze pas (creatief) toepassen. (57 woorden)
12 de vaardigheid om digitale informatie te begrijpen en doelgericht te gebruiken
13 de vaardigheid om (digitale) informatie te kunnen beoordelen op betrouwbaarheid en objectiviteit. 
14 Glas vindt dat een docent kennis van zaken moet hebben over digitale media als hij leerlingen wil begeleiden in het kritisch reflecteren op de digitale wereld. Pas dan kun je scholieren een onafhankelijk oordeel hierover laten vormen en zijn ze goed voorbereid op wat er in de samenleving speelt op dat gebied.
15 eigen antwoord, bijvoorbeeld: Ja, alhoewel mijn antwoord bij vraag 2 overeenkomt met wat in de tekst wordt gezegd vind ik dat de mogelijkheden om nieuwe methoden verder moet worden onderzocht. Ik vind het namelijk erg belangrijk dat leerlingen enthousiast blijven op school en de lesstof op een andere, creatievere manier aangeboden krijgen. 
16 aanbeveling
 

Slide 5 - Slide

Laatste 15/20 minuten stilte werktijd:

Je maakt opdracht 3 en daarna lees je in je leesboek.

Slide 6 - Slide

Iedereen leest nu in stilte tekst 5
  • Noteer de betekenis van de onderstreepte woorden die je al uit je hoofd kent.
  • Zet strepen tussen Inleiding - Kern - Slot
-------------------------------------------------------------------
In tweetallen: NUA verdeelt de vragen van opdracht 4 over de klas. Deze vragen maak je in tweetallen.
Klaar??? Lezen in leesboek

Slide 7 - Slide

Tekstje over vakantiepret
Wat is de functie van alinea 2,3,4,5?
aanbeveling - nuancering - verklaring - verschijnsel

Tekst over: Muziek met je brein
Wat is de functie van alinea 1,2,3,10?
Tekst

Slide 8 - Slide

 Functiewoorden hoofdstuk 6 
Bespreek in tweetallen wat deze woorden volgens jullie betekenen:
  • Aanleiding = 
  • Afweging
  • Anekdote
  • Constatering =  
  • Nuancering
  • Vraagstelling

Slide 9 - Slide

Even herhalen
Een functiewoord zegt iets over een tekstgedeelte. Het geeft dus aan wat de 'taak' is van een tekstgedeelte ten op zichte van een ander tekstgedeelte.
Het woord komt zelf meestal niet in de tekst voor.

Slide 10 - Slide

Functiewoorden hoofdstuk 5
In het vorige hoofdstuk heb je voornamelijk geoefend met de functiewoorden :
 aanbeveling, probleemstelling, tegenwerping, uitwerking, verklaring en weerlegging.

Slide 11 - Slide

Bij een weerlegging wordt het standpunt helemaal onderuitgehaald (met feiten). Bij een tegenwerping wordt er alleen een kritische kanttekening geplaatst.

Slide 12 - Slide

 Functiewoorden hoofdstuk 6 
Check samen of het klopt!
  • Aanleiding = Een actuele gebeurtenis gebruiken om de tekst aan op te hangen.
  • Afweging = Nadenken over wat het beste is.
  • Anekdote = Verhaaltje als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
  • Constatering =  De schrijver stelt een feit of verschijnsel vast, hij doet een bepaalde waarneming. Soms beschrijft hij het verschijnsel ook.
  • Nuancering = Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
  • Vraagstelling = Aan het eind van de inleiding vind je meestal een vraagstelling, De schrijver geeft aan op welke hoofdvraag hij een antwoord zal geven.

Slide 13 - Slide

Oefenen

Slide 14 - Slide


Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden

Slide 15 - Quiz


Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 16 - Quiz

"stelling", "argumenten", "tegenargumenten", "aanbeveling" en "samenvatting" zijn voorbeelden van....
A
signaalwoorden
B
verbindingswoorden
C
kernwoorden
D
functiewoorden

Slide 17 - Quiz

Functiewoorden
Functiewoorden

Een alinea heeft een bepaalde 'taak', oftewel functie.

Slide 18 - Slide

aanbeveling
conclusie
argument
Ik vind dus dat roken verboden moet worden.
Ik raad winkels aan geen sigaretten meer te verkopen.
Roken is namelijk slecht voor je gezonheid.

Slide 19 - Drag question

voorbeeld
definitie
tegenwerping
Meeroken betekent dat je tabaksrook van een ander inademt.
Maar een sigaretje is wel lekker.
Je kunt bijvoorbeeld een slecht gebit krijgen.

Slide 20 - Drag question

oorzaak
gevolg
probleemstelling
Jongeren beginnen vaak met roken door groepsdruk.
Uiteindelijk kun je verslaafd raken.
Het is schokkend dat jongeren steeds vroeger beginnen met roken.

Slide 21 - Drag question

samenvatting
uitwerking
verklaring
Groepsdruk kan ontstaan door de onzekerheid van pubers.
Al met al heeft roken gevolgen voor je gezonheid, voor je portemonnee en voor je relaties.
Een verslaving kun je omschrijven als het niet meer zonder iets kunnen, zowel fysiek als mentaal.

Slide 22 - Drag question

Wat is een weerlegging?
A
een herhaling van je standpunt
B
een tegenargument
C
een ontkrachting van een (tegen)argument
D
een nieuw argument

Slide 23 - Quiz

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het midden van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 24 - Quiz

In welke zin staat een nuancering?
A
Je ben niet meteen verslaafd als je één sigaret hebt gerookt.
B
Roken is nog veel schadelijker dan mensen denken.
C
Bovendien stinken mensen die roken uit hun mond.
D
Heb je er wel eens aan gedacht wat roken doet met je witte muren?

Slide 25 - Quiz

Het functiewoord 'aanleiding' betekent ...
A
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 26 - Quiz

Een constatering is een ...
A
Vaststelling van een feit of verschijnsel
B
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
C
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 27 - Quiz

Bij een uitwerking ...
A
Laat de schrijver de betrekkelijkheid van iets zien, of hij zwakt iets af.
B
Laat de schrijver zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
C
Geeft de schrijver extra, nauwkeurig omschreven informatie bij een onderwerp
D
Geeft de schrijver details en/of maakt de schrijver de mening iets minder scherp

Slide 28 - Quiz

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 29 - Quiz

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 30 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 31 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 32 - Quiz

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 33 - Quiz

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 34 - Quiz

Aanleiding
Afweging
Constatering
Verklaring
Vertelt een actuele gebeurtenis waardoor de schrijver deze tekst schreef
Dit tekstdeel vergelijkt voor- en nadelen
Dit tekstdeel stelt iets vast en geeft soms een beschrijving
Dit tekstdeel geeft uitleg

Slide 35 - Drag question

Aan de slag
startopdracht blz. 170
opdracht 1 en 2 (blz.170-174)

Slide 36 - Slide