This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Noem een oorzaak van de Russische Revolutie.
A
De ongelijke behandeling van de 3e stand
B
Afschaffing van de lijfeigenschap
C
Het hofleven van de tsaar
D
Het moeten leven in de mir
Slide 1 - Quiz
Bij wie hoort: "Boeren zijn de motor van een socialistische revolutie (met geweld)."
A
Anarchisme
B
Narodniki
C
Sociaal-revolutionairen
D
Marxistisch socialisme
Slide 2 - Quiz
Bij wie hoort: "Wij zien de mir als iets moois, dit is voor ons de ideale bestuurseenheid"
A
Anarchisme
B
Narodniki
C
Sociaal-revolutionairen
D
Marxistisch socialisme
Slide 3 - Quiz
Bij wie hoort: "De arbeidersklasse zal in opstand moeten komen"
A
Anarchisme
B
Narodniki
C
Sociaal-revolutionairen
D
Marxistisch socialisme
Slide 4 - Quiz
Bij wie hoort: "Onze ideologie wordt ook wel boerensocialisme genoemd"
A
Anarchisme
B
Narodniki
C
Sociaal-revolutionairen
D
Marxistisch socialisme
Slide 5 - Quiz
Bij wie hoort: "De staat, tsaar, kerk en privé-bezit moet allen worden afgeschaft"
A
Anarchisme
B
Narodniki
C
Sociaal-revolutionairen
D
Marxistisch socialisme
Slide 6 - Quiz
Wat is een oorzaak voor de Februarirevolutie?
A
De ongelijke/oneerlijke leefomstandigheden voor de 3e stand
B
De standenmaatschappij
C
Het leven in de steden
D
Het leven in de mir
Slide 7 - Quiz
Welke gebeurtenissen ontstonden door de Februarirevolutie?
A
Er ontstond een economische crisis
B
De Bolsjewieken kregen alle macht in handen
C
De tsaar moest afstand doen van de troon
D
De Sovjet Unie werd een eenpartijstaat
Slide 8 - Quiz
Wat is een gevolg van de Februarirevolutie?
A
Er ontstond een economische crisis
B
De Bolsjewieken kregen alle macht in handen
C
De tsaar moest afstand doen van de troon
D
De Sovjet Unie werd een eenpartijstaat
Slide 9 - Quiz
Wat is het verschil tussen de februarirevolutie (F) en de oktoberrevolutie (O) ?
A
F: staatsgreep en
O: massa-opstand
B
F. muiterij en
O opstand
C
F: massa-opstand, en
O staatsgreep
D
F. Opstand en
O muiterij.
Slide 10 - Quiz
Kies de juist volgorde
A
Lenin, Stalin, Nicolaas II
B
Nicolaas II, Lenin, Stalin
C
Stalin, Lenin, Nicolaas II
D
Nicolaas II, Stalin, Lenin
Slide 11 - Quiz
Hoe werd communistisch Rusland genoemd?
A
Wit-Rusland
B
USSR
C
Sovjet-Unie
D
CCCP
Slide 12 - Quiz
Waar hoort het bij: oorlogscommunisme
A
Revolutie 1905
B
Februari revolutie
C
Oktober revolutie
D
Burgeroorlog
Slide 13 - Quiz
Lenin voerde het 'Oorlogscommunisme' in. Wat houdt dit in?
A
Boeren moesten verplicht het leger in
B
Lenin wordt hierdoor alleenheerser in de SU
C
Alles werd eigendom van de staat
D
De Witten werden vervolgd door de Roden
Slide 14 - Quiz
Wie is dit?
A
Karl Marx
B
Vladimir Lenin
C
Nicolaas II
D
Josef Stalin
Slide 15 - Quiz
NEP werden ingevoerd vanwege:
A
Succes Oorlogscommunisme
B
Wegvallen Rusland
WO-1
C
Onvrede bevolking
D
Economische achterstand Rusland
Slide 16 - Quiz
Toen Stalin in de Sovjet-Unie aan de macht kwam, wilde hij van zijn land een moderne industriële staat maken. Welke maatregelen nam Stalin om van de Sovjet-Unie een moderne industriële staat te maken?
A
collectivisatie van de landbouw en invoering van een vijfjarenplan
B
invoering van een vijfjarenplan en opbouw van een verzorgingsstaat
C
opbouw van een verzorgingsstaat en werkverschaffingsprojecten
D
werkverschaffingsprojecten en collectivisatie van de landbouw
Slide 17 - Quiz
Wat bedoelen we met 'Goelag'?
A
Dit is een ander woord voor de Grote Terreur van Stalin
B
Hiermee worden alle showprocessen bedoelt
C
Stalin zijn autobiografie
D
De gevangenissen en werkkampen in Siberië
Slide 18 - Quiz
Stalin organiseerde showprocessen. Welke reden had hij daarvoor?
A
Zo liet hij zien dat hij beter was dan zijn voorganger, die mensen zonder proces in strafkampen liet opsluiten.
B
Dankzij de showprocessen werd duidelijk dat de planeconomie goed werkte.
C
Dankzij de showprocessen leek het alsof er in de Sovjet-Unie een eerlijke rechtspraak was.
D
Door de showprocessen werd Stalin steeds populairder, ook bij zijn tegenstanders.
Slide 19 - Quiz
Wat betekent persoonsverheerlijking?
A
een persoon is heerlijk
B
een persoon wordt als geweldig afgeschilderd
C
een persoon wordt als held afgeschilderd
D
een persoon is een leider
Slide 20 - Quiz
Welke begrippen horen bij de bron?
A
censuur en totalitair
B
censuur en zuivering
C
collectivisatie en totalitair
D
collectivisatie en zuivering
Slide 21 - Quiz
Welke kenmerken van stalinisme zijn te herkennen in de bron?