2G2 - 19 maart - 30 seconds - woorden taalcompleet B1 - 4.3

Wat zijn dit?
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolISK

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Wat zijn dit?

Slide 1 - Slide

Deze les
  • Woorden herhalen van gisteren (van de oranje post-it)
  • opdrachten maken in Taalcompleet
  • 30 seconds
  • 15 minuten lezen

Slide 2 - Slide

Beperkt
  • Niet meer dan zoveel.
  • Het zegt iets over hoeveel er nog is. 
  • Zin: Het aantal kaartjes voor het concert is beperkt

Slide 3 - Slide

beperkt
  • Zin: Het aantal schoenen is deze kleur is beperkt, daardoor is deze kleur heel duur.

Slide 4 - Slide

dwingen = to force
De docent dwong ons om het huiswerk te maken.

Slide 5 - Slide

Dwingen
Iemand moet iets doen wat hij/zij niet wil.


Zin: De moeder dwingt het meisje om broccoli te eten.

Slide 6 - Slide

dwingen (to force)
Verleden tijd:

ik dwong
wij dwongen

ik heb gedwongen

Slide 7 - Slide

De quiz - wie wil de wisbordjes pakken?

Slide 8 - Slide

De quiz
Wie wil de wisbordjes pakken en uitdelen?

Slide 9 - Slide

30 seconds

Slide 10 - Slide

Spelregels
- We spelen in groepjes van 4 personen
- Jullie spelen twee tegen twee
- Ik maak de groepjes

Slide 11 - Slide

Spelregels
-Je mag niet een woord op een kaartje aanwijzen
-Je mag niet naar letters verwijzen (Bijvoorbeeld: 'Het begint met de A')
-Je mag ook geen woord beschrijven waarnaar het klinkt of waarop het rijmt ('Het rijmt op huren')
-Je mag geen namen of woorden die op de kaartjes staan gebruiken ('Als de taart niet lukt, hoe noem je het dan?')

Slide 12 - Slide

Spelregels: 30 seconds
Wat mag wel?

Werkwoord: omschrijven wat je doet. 'Ik praat met jou. Dan zijn we aan het....'

Zelfstandig naamwoord: omschrijven wat je ermee kunt doen of op welke plek je dit gebruikt.
'Je kan het vullen met water als je wilt schoonmaken.'

Slide 13 - Slide

Spelregels: 30 seconds
Je speelt het spel in een tweetal. Je speelt tegen een ander tweetal. Je speelt het dus in groepjes van 4.

Eerst heeft tweetal 1  30 seconden de tijd om de woorden uit te leggen. 1 persoon van het tweetal mag een briefje pakken en het woord omschrijven. Als de ander het raadt, dan mag je nog een woord pakken. Zo ga je door tot de 30 seconden voorbij zijn. Dan mag het andere team 30 seconden. Daarna weer het eerste team. Tot de kaartjes op zijn. Welk team heeft de meeste kaartjes?

Slide 14 - Slide

Ga op volgorde staan...
.... van schoenmaat.

Slide 15 - Slide

In jouw tweetal
Bespreek hoe je de woorden aan elkaar gaat omschrijven.

Bedenk een omschrijving die gaat over de betekenis van het woord. En niet over hoe je het woord schrijft (bijvoorbeeld de letters).

(Zie volgende slide)
timer
8:00

Slide 16 - Slide

Bespreek de woorden
timer
8:00

Slide 17 - Slide

30 seconds: aan de slag!
timer
10:00

Slide 18 - Slide

Huiswerk 25 maart
 - Taalcompleet boek: maak opdracht 49, 50, 51, 52, 53, 54

Slide 19 - Slide

Stil lezen - opdracht
Schrijf op een post-it, tijdens het lezen:

Wat vind je een mooi woord?

Slide 20 - Slide

timer
15:00
Stil lezen

Slide 21 - Slide