Woorden herhalen van gisteren (van de oranje post-it)
opdrachten maken in Taalcompleet
30 seconds
15 minuten lezen
Slide 2 - Slide
Beperkt
Niet meer dan zoveel.
Het zegt iets over hoeveel er nog is.
Zin: Het aantal kaartjes voor het concert is beperkt.
Slide 3 - Slide
beperkt
Zin: Het aantal schoenen is deze kleur is beperkt, daardoor is deze kleur heel duur.
Slide 4 - Slide
dwingen = to force
De docent dwong ons om het huiswerk te maken.
Slide 5 - Slide
Dwingen
Iemand moet iets doen wat hij/zij niet wil.
Zin: De moeder dwingt het meisje om broccoli te eten.
Slide 6 - Slide
dwingen (to force)
Verleden tijd:
ik dwong
wij dwongen
ik heb gedwongen
Slide 7 - Slide
De quiz - wie wil de wisbordjes pakken?
Slide 8 - Slide
De quiz
Wie wil de wisbordjes pakken en uitdelen?
Slide 9 - Slide
30 seconds
Slide 10 - Slide
Spelregels
- We spelen in groepjes van 4 personen
- Jullie spelen twee tegen twee
- Ik maak de groepjes
Slide 11 - Slide
Spelregels
-Je mag niet een woord op een kaartje aanwijzen
-Je mag niet naar letters verwijzen (Bijvoorbeeld: 'Het begint met de A')
-Je mag ook geen woord beschrijven waarnaar het klinkt of waarop het rijmt ('Het rijmt op huren')
-Je mag geen namen of woorden die op de kaartjes staan gebruiken ('Als de taart niet lukt, hoe noem je het dan?')
Slide 12 - Slide
Spelregels: 30 seconds
Wat mag wel?
Werkwoord: omschrijven wat je doet. 'Ik praat met jou. Dan zijn we aan het....'
Zelfstandig naamwoord: omschrijven wat je ermee kunt doen of op welke plek je dit gebruikt.
'Je kan het vullen met water als je wilt schoonmaken.'
Slide 13 - Slide
Spelregels: 30 seconds
Je speelt het spel in een tweetal. Je speelt tegen een ander tweetal. Je speelt het dus in groepjes van 4.
Eerst heeft tweetal 1 30 seconden de tijd om de woorden uit te leggen. 1 persoon van het tweetal mag een briefje pakken en het woord omschrijven. Als de ander het raadt, dan mag je nog een woord pakken. Zo ga je door tot de 30 seconden voorbij zijn. Dan mag het andere team 30 seconden. Daarna weer het eerste team. Tot de kaartjes op zijn. Welk team heeft de meeste kaartjes?
Slide 14 - Slide
Ga op volgorde staan...
.... van schoenmaat.
Slide 15 - Slide
In jouw tweetal
Bespreek hoe je de woorden aan elkaar gaat omschrijven.
Bedenk een omschrijving die gaat over de betekenis van het woord. En niet over hoe je het woord schrijft (bijvoorbeeld de letters).