Les 5 - woorden 5a + b + c & genitivus + dativus

Genitivus & dativus
Woorden 5a + b + c
1 / 30
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Genitivus & dativus
Woorden 5a + b + c

Slide 1 - Slide

αἱ πύλαι
A
sterk, krachtig
B
poort, ingang
C
woord
D
hier(heen)

Slide 2 - Quiz

ἐκ + gen.
A
uit
B
in
C
op
D
bij

Slide 3 - Quiz

τότε
A
morgen
B
nu
C
dan, toen
D
hem

Slide 4 - Quiz

ἔξεστι + dat.
A
sterk, krachtig
B
slecht
C
bevelen, verzoeken, vragen om
D
het is mogelijk (voor iemand)

Slide 5 - Quiz

ὁ νεκρός
A
woord
B
vreemdeling
C
lijk, dode
D
godin

Slide 6 - Quiz

ἄγειν
A
de macht hebben over
B
leiden
C
(van) hem
D
zeggen

Slide 7 - Quiz

λέγω
A
slecht
B
met
C
in
D
zeggen

Slide 8 - Quiz

μέλλω
A
de godin
B
hier(heen)
C
zullen, van plan zijn
D
geliefd

Slide 9 - Quiz

πολλοί
A
dapper
B
vragen
C
slecht
D
veel, velen

Slide 10 - Quiz

ἐν
A
in, op, bij
B
werk, daad
C
wapens
D
losmaken

Slide 11 - Quiz

ἥκω
A
in, op, bij
B
verschaffen, geven
C
huis
D
komen, gekomen zijn

Slide 12 - Quiz

ὅτι
A
dat, omdat
B
vreemdeling
C
jouw
D
werk, daad

Slide 13 - Quiz

ὁμοῖος + dat.
A
gelijk aan, gelijkend op
B
slecht
C
jouw
D
jou

Slide 14 - Quiz

ἡ οἰκία
A
willen, bereid zijn
B
zeer, erg
C
huis
D
cadeau

Slide 15 - Quiz

ἀνδρεῖος
A
jij
B
slecht
C
houden van
D
dapper

Slide 16 - Quiz

ἐν
A
in, op, bij
B
werk, daad
C
wapens
D
losmaken

Slide 17 - Quiz

ὁ πόλεμος
A
werk, daad
B
oorlog
C
vriend, makker
D
koningin

Slide 18 - Quiz

μετά + gen.
A
in, op, bij
B
werk, daad
C
(samen) met
D
bij, op, aan

Slide 19 - Quiz

ὁ λόγος
A
woord
B
verschaffen, geven
C
sterk, krachtig
D
paard

Slide 20 - Quiz

Genitivus
Dativus
τοῖς ἵπποις
τῷ ἑταίρῳ
ταῖς βασιλείαις
καλοῦ
καλῇ
τοῖς ἵπποις
μοί
τῇ οἰκίᾳ
αὐτῆς
τῶν μαχῶν
τοῦ φίλου
τῶν ὅπλων

Slide 21 - Drag question

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

τοῦ πολέμου ἐπιθυμῶ
A
Na een voorzetsel
B
Aanvulling bij werkwoord
C
Instrumentalis
D
Meewerkend voorwerp

Slide 22 - Quiz

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

ὁμοῖος τοῖς ξένοις
A
Aanvulling bij bijvoeglijk naamwoord
B
Aanvulling bij werkwoord
C
Causae
D
Possessivus

Slide 23 - Quiz

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

τῷ δούλῳ οἰκίαν παρέχει
A
Na een voorzetsel
B
Aanvulling bij werkwoord
C
Meewerkend voorwerp
D
Modi

Slide 24 - Quiz

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

ἡ οἰκία ἡ της βασιλείας
A
Instrumentalis
B
Aanvulling bij werkwoord
C
Na een voorzetsel
D
Possessivus

Slide 25 - Quiz

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

τῷ δεσπότῃ ἵππος ἐστι
A
Possessivus
B
Aanvulling bij werkwoord
C
Na een voorzetsel
D
Meewerkend voorwerp

Slide 26 - Quiz

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

φόβῳ κλαίει (= hij huilt)
A
Causae
B
Instrumentalis
C
Na een voorzetsel
D
Meewerkend voorwerp

Slide 27 - Quiz

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

ἵππῳ εἰς Ἀθηνας βαίνει
A
Na een voorzetsel
B
Aanvulling bij bijvoeglijk naamwoord
C
Possessivus
D
Instrumentalis

Slide 28 - Quiz

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

μετὰ τῶν δούλων
A
Possessivus
B
Na een voorzetsel
C
Aanvulling bij werkwoord
D
Meewerkend voorwerp

Slide 29 - Quiz

Hoe is de genitivus of dativus gebruikt?

τῶν νεκρῶν κρατεῖ
A
Aanvulling bij bijvoeglijk naamwoord
B
Aanvulling bij werkwoord
C
Instrumentalis
D
Meewerkend voorwerp

Slide 30 - Quiz