h4 herhalen h. 7 t/m 9

1 / 37
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Herhalen h. 7 t/m 9
h. 7 + 8: samenwerken & onderhandelen
h.9: intertemporele ruil gezinnen (ruilen over de tijd)

economie en speltheorie https://schooltv.nl/video/theory-of-games-and-economic-behaviour-economie-is-een-spel/#q=speltheorie
split or steal https://www.youtube.com/watch?v=S0qjK3TWZE8 6min24
De Concurrenten // ACM https://www.deconcurrenten.nl/new_login.php
​BRIN nummer 27MD

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van het gevangenendilemma?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Link

h.7.1: het gevangenendilemma
Hoe voorspel je de uitkomst van een spelmatrix?
Wat is het dilemma van de "gevangenen"?
Welke oplossingen zijn er voor dit dilemma?

Slide 5 - Slide

voorspellen uitkomst spelmatrix

Slide 6 - Slide

voorspellen uitkomst spelmatrix 
en beoordelen gevangenendilemma
als A wel dan B wel want 20>15; als A niet dan B wel want 60>35 
als B niet dan A wel want 60>35; als B wel dan A wel want 20>15
dus (wel;wel) is evenwicht in dominante strategieën maar niet beste uitkomst want (35;35) is voor beide beter dan (20;20)

Slide 7 - Slide

begrippen bij h. 7.1
A gevangenendilemma (prisoners'dilemma)
B simultaan spel
C dominante strategie
D niet-coöperatief spel
E zelfbinding
F pay-off matrix
G reputatie
H collectieve dwang
1. optie die altijd het beste resultaat oplevert ongeacht wat de ander doet
2. schema met de uitkomsten van de mogelijke besliscombinaties
3. toezeggen dat je afwijkt van je dominante strategie
4. situatie waarin spelers voor hun eigen belang kiezen en daarmee juist minder scoren
5. spelers nemen tegelijk hun beslissing
6. van buitenaf wordt je keuze beïnvloed
7. geloofwaardigheid
8. spelers werken niet samen, maar ieder voor zich

Slide 8 - Slide

h.7.2: Prijzenoorlog of samenwerken
1. Waarom is een prijzenoorlog vooral voor kleine bedrijven geen goed idee?
2. Op welke andere manieren dan via de prijs kunnen bedrijven met elkaar 
    concurreren?
3. Waarom is een prijzenoorlog op langere termijn ook voor consumenten
     niet voordelig?
4. Wie zijn de dupe van kartelvorming?
5. Wat zijn de kenmerken van een gevangenendilemma?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

h.7.3: Dwang bij collectieve goederen
zie volgende sleepoefening

Slide 11 - Slide

collectieve goederen
individuele goederen
quasi-collectieve goederen
niet deelbaar, niet uitsluitbaar, 
niet concurrerend
kan per stuk tegen een prijs worden verkocht, uitsluitbaar
individueel en geleverd door de overheid

Slide 12 - Drag question

h.7.3: collectieve goederen en het marktproces
meeliften                 negatieve externe effecten: goed komt er niet

               oplossing: overheid stelt bijdragen verplicht (belasting)

rechtvaardiging: de hele maatschappij profiteert van het collectieve goed
              het goed heeft een positief extern effect

voorbeeld: vaccinatie

Slide 13 - Slide

h.7: oefenopgaven
opgave 7.16

Slide 14 - Slide

h.8.1: Onderhandelen
* onderhandelen = proces waarbij 2 of meer partijen via voorstellen en 
   tegenvoorstellen proberen een overeenkomst te bereiken.
* meestal hebben ze tegengestelde belangen 
* invloed bij onderhandeling hangt af van: tijdstip, aantal vragers en
   aanbieders, krachtenbundeling binnen een partij, aantal andere opties,
   verzonken kosten  
* het dilemma van onderhandelen = een voordeel (groot surplus) op korte termijn gaat ten koste van een voordeel (surplus) op langere termijn 

Slide 15 - Slide

h.8.2: Arbeidsovereenkomst en overheidsingrijpen
vragers = bedrijven die werknemers nodig hebben
aanbieders = mensen die willen werken

-> socrative quiz:  h4 H.8 onderhandelen + arbeidsmarkt 
                              en:  Havo 4 h.8 Onderhandelen
kamer: ecotop

Slide 16 - Slide

Afspraken over loon, werkzaamheden en werktijden staan in de ...
A
individuele arbeidsovereenkomst
B
collectieve arbeidsovereenkomst
C
CAO
D
de arbeidswet

Slide 17 - Quiz

Afspraken over loon, vakantie, pensioen, werktijden, functie vallen onder de ...
A
primaire arbeidsvoorwaarden
B
secundaire arbeidsvoorwaarden
C
CAO
D
individuele arbeidsovereenkomst

Slide 18 - Quiz

Hoe bemoeit de overheid zich met de arbeidsmarkt?

Slide 19 - Open question

1 brutocontractloon (brutocao-loon)  
2 nettoloon 
3 loonkosten  
4 wig 
5 loonkosten per product 
6 arbeidsproductiviteit 
A het bedrag dat de werkgever kwijt is aan een werknemer: brutoloon +  sociale premies wg
B brutoloon waar de loonbelasting en sociale premies vanaf zijn gehaald; bedrag dat de werknemer op zijn bankrekening krijgt gestort
C met werkgever afgesproken loon inclusief toeslagen en bijzondere beloningen 
D productie per werknemer; aantal producten dat een werkende in een bepaalde tijd maakt 
E  het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon; totaal van loonbelasting en sociale premies (van werknemers en werkgevers)
F totale loonkosten / totale productie of loonkosten  werkende / productie werkende

Slide 20 - Slide

h.8.2: loon in geld en koopkracht van het loon
nominaal loon = geldbedrag dat je krijgt (staat los van netto of bruto loon!)
reëel loon = wat je voor dat geld kunt kopen = koopkracht van je loon
verband tussen nominaal en reëel loon = prijzen van de producten
bijv. zakgeld = € 10 ; mars kost € 1 ; je reëel loon = koopkracht = 10 marsen

ontwikkeling van koopkracht is afhankelijk van de verandering van je nominale loon en de inflatie: als je loon in % meer stijgt dan de prijzen (inflatie), dan stijgt je koopkracht

Slide 21 - Slide

loononderhandelingen
In de loononderhandelingen spelen de volgende factoren een rol:
* prijscompensatie
* stijging van de arbeidsproductiviteit (apt)
* kwaliteiten van de werknemer
* verhouding tussen vraag en aanbod op (deel van) de arbeidsmarkt als er meer vraag is dan aanbod, zal het loon .....
* overheidsbeleid: minimumloon, wig (hoogte loonbelasting en sociale premies)

Slide 22 - Slide

h.8.3: Gevangenendilemma bij loononderhandelingen
oplossing = samenwerken
dit lukt door zelfbinding = een toezegging doen waar je niet onderuit kunt  zonder er zelf nadeel van te ondervinden 
hierdoor is de andere partij ervan overtuigd dat jij je woord houdt en dan werkt hij ook mee: geloofwaardige zelfbinding
belangrijk hierbij is je reputatie (betrouwbaarheid)
samenwerking kun je ook afdwingen via contracten en collectieve dwang (overheidsregels)
zonder samenwerking kunnen partijen meeliften en komt er geen afspraak  

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

h.8.3: Gevangenendilemma bij loononderhandelingen
werknemer wil een hoog loon en de werkgever een laag loon 
maar er is meer: 
* te lage lonen leiden tot minder motivatie, mogelijk stakingen en een lagere apt (dat wil de werkgever niet) 
* te hoge lonen leiden tot minder winst of door vervanging van werknemers door machines/computers (dat willen de werknemers niet)
=> ze moeten elkaar dus ergens in het midden zien te vinden en niet volledig voor hun eigenbelang gaan; zie de matrix op p.48

Slide 25 - Slide

h.8.4: Loonstarheid op de arbeidsmarkt
de lonen (prijs van arbeid) worden maar beperkt bepaald door vraag & aanbod (marktmechanisme): 
* CAO's: loonafspraken voor groepen werknemers voor een langere periode
*  wettelijk minimumloon: het loon kan nooit lager worden (minimumprijs)

Slide 26 - Slide

loonstarheid bij economische teruggang
economische teruggang = de productie daalt en daardoor ook de vraag naar arbeid (bij elk loon) > de vraaglijn verschuift naar links > het loon zou moeten dalen, maar door loonstarheid gebeurt dat niet op korte termijn > het aanbod blijft gelijk, maar de vraag is 2 mln lager > 2 mln werknemers worden ontslagen

Slide 27 - Slide

werkgeverssurplus en werknemerssurplus
werknemerssurplus = een aanbieder kan voor een hoger loon aan het werk  dan waarvoor hij bereid is om te gaan werken.
werkgeverssurplus = een vrager heeft iemand in dienst tegen een lager loon dan hij bereid is te betalen.

Vraag: waar hangen leveringsbereidheid van de aanbieder en betalingsbereidheid van de vrager af?
(de aanbieder kijkt naar de opofferingskosten en de vrager naar de opbrengsten)

Slide 28 - Slide

arbeidsmarkt is geen markt van volkomen concurrentie
Op de arbeidsmarkt  is geen sprake van volkomen concurrentie omdat:
- product is heterogeen: aanbieders verschillen van elkaar
- sommige partijen beïnvloeden de prijsvorming: vakbonden, overheid
- geen vrije toetreding door diploma-eisen
- asymmetrische informatie (geen transparantie) omdat de locatie, omvang
   en kwalificatie van vraag en aanbod niet voor iedereen duidelijk en
   controleerbaar  is

Slide 29 - Slide

vraag naar arbeid wordt beïnvloed door:
- hoogte loon
- groei economie (productie)
- stand techniek
- globalisering
- kosten (en prijzen) andere productiefactoren
aanbod van arbeid wordt beïnvloed door:
- hoogte loon
- demografische ontwikkeling
- participatiegraad
- wetgeving (leerplicht, pensioen ed)

Slide 30 - Slide

hoofdstuk 9: Ruilen over de tijd
als inkomsten en uitgaven niet op hetzelfde moment vallen:
* sparen = uitgaven (consumptie) uitstellen in de tijd
* lenen = uitgaven (consumptie) naar voren halen in de tijd
prijs van ruilen over de tijd = rente
spaarrente en leenrente zijn gebaseerd op dezelfde basisrente, maar daar bovenop komen verschillende opslagen:
sparen: afhankelijk van bedrag en looptijd
lenen: afhankelijk van risico inflatie en wanbetaling, en kosten bank

Slide 31 - Slide

h.9.2: studeren of werken
studeren = uitstellen van inkomen en consumptie nu, in ruil voor meer
                       inkomen in de toekomst
hoger inkomen bij hogere opleiding: door hogere arbeidsproductiviteit, je maakt als werkende meer producten en zorgt dus voor meer omzet (en winst)

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

soorten kapitaal
fysiek kapitaal
human capital (menselijk kapitaal)
sociaal kapitaal

in alle gevallen: investeren in kapitaal leidt tot hogere opbrengsten in de toekomst

Slide 34 - Slide

h.9.3: Sparen en lenen
* sparen en rente
* lenen en rente
* nominale en reële rente
* enkelvoudige en samengestelde interest

Slide 35 - Slide

h.9.4: kopen of huren
* voor- en nadelen van kopen en huren
* hypothecaire lening
* eigen huis en belasting

hypotheekleningen:
- lineaire hypotheek
- annuïteitenhypotheek

Slide 36 - Slide

h.9.5: ouderdomspensioen
het Nederlands penioenstelsel bestaat uit 3 pijlers:
* AOW: omslagstelsel
* bedrijfspensioen: kapitaaldekkingsstelsel
* eigen spaarpot: kapitaaldekking

uitkeringen zijn waardevast of welvaartsvast

Slide 37 - Slide