19 EBG - van mij/van jou

Die jas is van mij!
les 19
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Die jas is van mij!
les 19

Slide 1 - Slide

van mij of van jou?
Is dit potlood van jou?
Nee, het is van haar!
Is dit potlood van jou?
Nee, het is van hem!

Slide 2 - Slide

van mij, van jou?
ik
jij
zij
hij
wij
jullie
zij
Het geld is van mij.
De pen is van jou.
De sjaal is van haar.
De pen is van hem.
Het huis is van ons.
De klas is van jullie.
De hond is van hen.
timer
7:00

Slide 3 - Slide

De pen is van haar.
De bal is van hem.
Het huis is van hen.
De pen is van hem.
Het huis is van mij.
De bal is van haar.

Slide 4 - Drag question

hem, haar, het of ze?
Daar loopt Ivan. Ja, ik zie hem!
Daar zit Mohamad. Ja, ik zie hem!
Daar komt Vika. Ja, ik zie haar!
Daar ligt mijn boek. Ja, ik zie het!
Zie je dat vliegtuig? Ja, ik zie het!
Ken jij die mensen? Nee, ik ken ze niet.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
oefening 57: vul het goede persoonswoord in. 

1. Zie je die hond? Ja, ik zie ............................................
2. Zie je dat vliegtuig? Ja, ik zie ............................................

Slide 6 - Slide

Voorbeeld
oefening 58: vul het goede persoonswoord in. 

De leraar zoekt Ahmed. Hij roept ___________________. 
De dokter kijkt naar mijn zusje. Hij onderzoekt _______________.

Slide 7 - Slide

Oefenen
Pak je boek en zoek bladzijde 74.
Maak opdracht 57 & 58.

Schrijf alle zinnen in je schrift.
Zet een streep onder het persoonswoord.
timer
20:00

Slide 8 - Slide

Schrijf het persoonswoord:

De man loopt naar huis.
A
Hij
B
Zij

Slide 9 - Quiz

Schrijf het persoonswoord:

Het meisje leest een boek.
A
Hij
B
Zij

Slide 10 - Quiz

Jij spreekt Duits.
Ik kan ....... niet verstaan.
A
mij
B
jou
C
hem
D
haar

Slide 11 - Quiz

Vika spreekt Duits.
Ik kan ....... niet verstaan.
A
mij
B
jou
C
hem
D
haar

Slide 12 - Quiz

Die mensen spreken Duits.
Ik kan ....... niet verstaan.
A
mij
B
jou
C
hem
D
ze

Slide 13 - Quiz

Jij bent jarig.
Ik geef ............... een zoen!
A
mij
B
jou
C
hem
D
ze

Slide 14 - Quiz

Jouw moeder is jarig.
Jij geeft ............... een zoen!
A
mij
B
jou
C
haar
D
hem

Slide 15 - Quiz

Jouw opa is jarig.
Jij geeft ............... een zoen!
A
mij
B
jou
C
haar
D
hem

Slide 16 - Quiz

Jouw broer is jarig.
Jij geeft ............... een zoen!
A
mij
B
jou
C
haar
D
hem

Slide 17 - Quiz

Mijn broek is vies.
Ik was ............
A
het
B
jou
C
haar
D
hem

Slide 18 - Quiz

Mijn boek is weg.
Ik zoek ............
A
het
B
jou
C
haar
D
hem

Slide 19 - Quiz