This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Je kent de keuzevoorzetsels
Je weet dat bij de keuzevoorzetsels de 3e of 4e naamval komt
Je weet wanneer er bij de keuzevoorzetsels een 3e of 4e naamval komt
je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)
wann?(=wanneer)
truc: ERGENS ZIJN
Er steht vor d... Tür(v).
waar staat hij? "voor de deur" dus DATIV
Er steht vor der Tür.
Hij staat ergens, hij is er.
je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)
truc: ERGENS KOMEN
Er springt in d... Wasser(o).
waarheen? springt hij "in het water" dus Akkusativ
Er springt in das Wasser.
Het is een beweging ergens naartoe.