This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Modalverben
Slide 1 - Slide
Tag liebe Leute!
LESDOEL:
Aan het einde van de les, weet je hoe je de modale werkwoorden in het Duits moet vervoegen.
Slide 2 - Slide
Wat zijn Modalverben?
Dit zijn hulpwerkwoorden die in een zin een extra lading aan een ander werkwoord geven.
Ik kan goed schaatsen, ik moet werken, mag ik iets vragen?
In het Duits zijn dit de werkwoorden dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen en wissen.
Slide 3 - Slide
Betekenis ...
dürfen (= mogen)
können (= kunnen)
mögen (= lusten, lekker vinden, houden van)
müssen (= moeten als noodzaak)
sollen (= moeten als wens van een ander, bevel)
wollen (= willen)
(wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
Slide 4 - Slide
Wat is er nu anders?
zwak werkwoord: modaal werkwoord 'können':
ich wohn e ich kann -
du wohn st du kann st
er/sie/es wohn t er/sie/es kann -
wir wohn en wir könn en
ihr wohn t ihr könn t
sie/Sie wohn en sie/Sie könn en
Slide 5 - Slide
Opdracht 1
Was weißt du noch?
Slide 6 - Slide
Wat betekent dürfen ?
Slide 7 - Open question
Wat betekent können ?
Slide 8 - Open question
Wat betekent mögen ?
Slide 9 - Open question
Wat betekent sollen ?
Slide 10 - Open question
Wat helpt je bij het leren?
Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud: - dürfen (= mogen, ik mag) -> ich darf - können (= kunnen, ik kan) > ich kann - müssen (= moeten, ik moet) > ich muss - wollen (= willen, ik wil) > ich will
Slide 11 - Slide
Vergelijk de stamvorm en de uitgangen
Bij een modaal werkwoord in het Duits:
Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
De tweede letter verandert in het enkelvoud naar welke letter?
dürfen, können, mögen
Dure konijnen mogen aaien
A
i
B
u
C
e
D
a
Slide 14 - Quiz
De tweede letter van het werkwoord müssen verandert in het enkelvoud ook.
Naar welke?
Mus uitlaten
A
a
B
u
C
i
D
e
Slide 15 - Quiz
Opdracht 2
Zoek de goede vorm
Slide 16 - Slide
Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
A
könnst
B
kanst
C
kannst
D
kan
Slide 17 - Quiz
Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet
Slide 18 - Quiz
Weißt du, ob er Pizza ....... (mögen).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt
Slide 19 - Quiz
Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt
Slide 20 - Quiz
Opdracht 3
Zet elk werkwoord op de juiste plek
Slide 21 - Slide
Ich ........... zur Toilette!
Nein, ich .................. noch nicht in die Disko gehen.
Ich ................ sehr gut schwimmen
Ich ............. Eis
darf
muss
kann
mag
Slide 22 - Drag question
Opdracht 4
Zet elk werkwoord op de juiste plek
Pas op er zitten fouten tussen
Slide 23 - Slide
Zoek de juiste vormen van het werkwoord mögen bij elklaar!
Er blijven twee vormen over!
ich du er sie es wir ihr sie Sie
ich
du
er sie es
wir
ihr
sie Sie
magst
mag
mögen
mögst
möge
mögen
mögt
mag
Slide 24 - Drag question
Hip hip Hurraa!
Du bist Großartig! Gut gemacht!
Slide 25 - Slide
Bij welke persoonlijke voornaamwoorden gebruik je bij de modale werkwoorden dezelfde vervoeging van het werkwoord?
ich en du
du en er/sie/es
ich en er/sie es
Slide 26 - Poll
Bij de modale werkwoorden gebruik je bij de meervoudsvormen gewoon de esttenten. Klopt dat?
Ja
Nee
Slide 27 - Poll
Hoe goed begrijp je de grammatica van de modale werkwoorden?