Binoculaire refractie // 3ABC // hakentest, stereotest, comfortabel zien, lage visus en monoculair diepte zien

1 / 23
next
Slide 1: Slide
OptiekMBOStudiejaar 3

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Planning

Slide 2 - Slide

Oogspierbalanstesten
  • Met fusie
  • Zonder fusie 

Slide 3 - Slide

Oogspierbalanstesten
Zonder fusie

  • wordt altijd in het donker uitgevoerd.
  • maakt geen gebruik van fusiedwang.
  • de volledige heterotropie of heteroforie wordt opgemeten.

Je kiest tussen de Maddox test óf Schober test; je voert ze niet beide uit.

Slide 4 - Slide

Oogspierbalanstesten
Testen met fusie

  • heteroforie of heterotropie met fusie gemeten.
  • licht aan.
  • wordt gebruik gemaakt van fusiedwang.

Er bestaan meerdere oogspierbalanstesten met fusie; op school kiezen we voor de hakentest.


Slide 5 - Slide

Pola testen
  1. Pola kruis
  2. Haken test
  3. (dubbele) wijzertest
  4. Stereopsis test

Slide 6 - Slide

Huiswerk
Uitleg pola kruis en (dubbele) wijzertest zelf lezen in het theorieboek.

Weet wat voor testen dit zijn en waar ze voor gebruikt kunnen worden. De testen voeren wij niet uit tijdens het examen.

Slide 7 - Slide

Hakentest
  • Polaroid filters voordraaien.
  • Prisma op 0 zetten.
  • Licht aan.
  • Hakentest aanzetten. 

Je controleert altijd eerst de verticale oogstand (haken met opening aan de boven- en onderkant).

Slide 8 - Slide

Hakentest
  • Polaroidfilters voordraaien.
  • Rechteroog afsluiten; wat ziet het linkeroog?
  • Linkeroog afsluiten; wat ziet het rechteroog? 

  • Laat de klant naar de zwarte stip kijken: zijn de openingen aan de boven- en onderkant te zien?

Slide 9 - Slide

Hakentest

Slide 10 - Slide

Hakentest
Op de hakentest mogen wel prisma's gecorrigeerd worden. Als opticien schrijven wij deze niet voor.

De gevonden prismawaarde bij de hakentest laat je de rest van de meting in de foropter zitten!

Slide 11 - Slide

Stereopsistest
Binoculair dieptezien

 

  • polaroidfilters
  • Stereotest op 6 meter
  • Waar staan de driehoeken t.o.v. de stip?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Stereopsistest
  • Als men wel de verschuiving naar voren ziet, maar niet naar achteren waarneemt, dan kan er nog een geringe esoforie aanwezig zijn. 

  • Als men wel de verschuiving naar achteren ziet, maar niet naar voren waarneemt, dan kan er nog een geringe exoforie aanwezig zijn. 

Slide 14 - Slide

Stereopsistest
De stereotest is ook voor nabij mogelijk.

Slide 15 - Slide

Comfortabel zien
Je sluit de binoculaire refractie af met comfortabel zien:

  • binoculair S +0,25 voorhouden.
  • vragen naar wat lekker/comfortabel kijkt; niet wat scherper kijkt!
  • Geven bij gelijk en beter.
  • binoculair S -0,25 voorhouden.
  • Alleen geven bij beter.

Slide 16 - Slide

Visusbepaling
Hoe meet je de visus wanneer deze lager is dan 0.1?

  • visuskaart op een kleinere afstand gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Kaart op 2 meter i.p.v. 6 meter.

als de optotypen behorend bij een visus van 0.2 gelezen kan worden, is de visus: 
2 / 6 x 0.2 = 0.067

De minimale afstand waarop we kunnen meten is 1 meter.

Slide 17 - Slide

Vingers tellen
Iemand met een visus van 1.0 kan op 60 meter afstand nog vingers tellen (tegen een zwarte achtergrond).

Kan iemand slechts op 4 meter afstand die vinger nog tellen, dan heeft hij de volgende visus: 4/60

De visus zal liggen tussen de 1/60 en de 5/60, want bij 6/60 zou deze persoon de letterkaart op 6 meter kunnen lezen.

minimale testafstand is 1 meter.

Slide 18 - Slide

Handbewegingen
Iemand met een visus van 1.0 kan op 300 meter afstand nog handbewegingen waarnemen.

Kan iemand op slechts 3 meter deze handbewegingen waarnemen is de visus: 3/300

De visus zal tussen de 1/300 en de 5/300 liggen, want bij 6/300 zou deze persoon nog vingers kunnen tellen.

minimale testafstand is 1 meter.

Slide 19 - Slide

Lichtperceptie en projectie
Wanneer iemand geen handbewegingen meer kan waarnemen, gaan we over op de lichtperceptie en projectie met behulp van een penlight.

  • P.p. ziet het lampje en geeft exact de richting aan. Er is een positieve lichtperceptie, met goede projectie.
  • P.p. ziet het lampje wel, maar kan geen richting aangeven. Er is een positieve lichtperceptie, maar foute projectie.
  • P.p. ziet het lampje niet. Negatieve lichtperceptie 

Slide 20 - Slide

Monoculair diepte zien
Met één oog diepte zien wordt bepaald door:
  • grootte verschillen
  • overlappen
  • perspectief
  • schaduwval
  • helderheid
  • snelheid

Deze factoren nemen af naarmate de waarnemingsafstand korter wordt. Dan wordt dieptezien overgenomen door binoculaire factoren zoals accommodatie en convergentie.

Slide 21 - Slide

Maak de overige opdrachten van het werkboek ter voorbereiding van je toets. Wil je ze na laten kijken of heb je vragen, stuur mij dan een berichtje.

Slide 22 - Slide

Volgende week
Toets!

Succes met leren :)

Slide 23 - Slide