- Op tafel graag je lesboek A, leesboek, pen en papier
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom O1A
- Ga rustig zitten op je plek
- Op tafel graag je lesboek A, leesboek, pen en papier
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
- Aan het einde van de les hebben we onderwerp, persoonsvorm en zinsdelen herhaald.
- Aan het einde van de les hebben we een dictee gehad.
- Aan het eind van de les heb je of opdrachten gemaakt of geleerd voor werkwoordspelling.
Slide 2 - Slide
Lezen
- pak je leesboek (C)
- Ga in stilte, voor jezelf lezen.
- Noteer 3 verschillende onderwerpen (en leg ook uit waarom)
Slide 3 - Slide
Dictee
- Pak je schrift en een pen.
10 woorden.
Slide 4 - Slide
Controleer
1. bellengeblazen
2. geëxporteerd
3. ge-e-maild
4. Geïrriteerd
5. tennisend
6. gesaboteerd
7. verspreid
8. boksend
9. Geanalyseerd
10. geïnstalleerd
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Schrift mag weg
Pak je iPad en ga naar LessonUp
Slide 7 - Slide
Wat doe je als je een zin redekundig ontleedt?
Slide 8 - Open question
In welke vormen kun je de persoonsvorm tegenkomen?
Slide 9 - Open question
Hoeveel zinsdelen kunnen voor de persoonsvorm staan
A
1
B
2
C
3
D
meer
Slide 10 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde (=wg)
Soms staan er in een zin meer werkwoorden dan alleen de persoonsvorm
Alle werkwoorden van een zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde
Sommige werkwoorden vallen in twee delen uiteen als ze worden vervoegd, zoals meevallen en opbellen. We noemen ze daarom splitsbare werkwoorden: Eigenlijk | viel | het klusje | mee.
wg = viel mee (meevallen)
In sommige zinnen wordt 'aan het' + infinitief of 'te' + infinitief gebruikt:
Harry is zijn huiswerk aan het maken.
wg = is aan het maken
Slide 11 - Slide
Lijdend voorwerp (=lv)
Het onderwerp van een zin is de ‘hoofdrolspeler’. In sommige zinnen kun je nog meer rollen aanwijzen, bijvoorbeeld die van het lijdend voorwerp (lv).
Het onderwerp doet iets met een lijdend voorwerp:
Je vindt het lijdend voorwerp door de vraag te stellen: wie/wat + wg + o?
Lv begint, net als het onderwerp, nooit met een voorzetsel.
Gisteren bakten mijn zusje en ik chocoladekoekjes voor ons broertje.
pv= bakten, wg = bakten, ow = mijn zusje en ik
wie of wat bakten mijn zusje en ik? chocoladekoekjes = lv
Slide 12 - Slide
Meewerkend voorwerp (=mv)
Naast de rollen van onderwerp en lijdend voorwerp is er nog een rol: het meewerkend voorwerp (mv). Het woord zegt het al: het werkt mee met het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp: Ik gaf mijn tante een cadeautje.
Hoe? Door de vraag te stellen: aan/voor wie/wat + wg + o + lv?
Aan wie/wat geef ik een cadeautje? Antwoord: aan mijn tante.
En met de aan/voor-proef:
Een zinsdeel is een meewerkend voorwerp:
- als het begint met aan of voor en als je dat voorzetsel kunt weghalen; Emma stuurt een berichtje aan Liz. Emma stuurt Liz een berichtje
Slide 13 - Slide
Wat kan GEEN lijdend voorwerp zijn?
A
De kat met het gebroken pootje
B
de pan met tomatensoep
C
in de tuin van de buren
D
wij
Slide 14 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Deze klas / kan / het lijdend voorwerp/ vinden.
A
Deze klas
B
kan
C
het lijdend voorwerp
D
vinden
Slide 15 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Joris heeft mij de betekenis van het meewerkend voorwerp uitgelegd
A
Joris
B
de betekenis
C
het meewerkend voorwerp
D
mij
Slide 16 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 17 - Quiz
Planning
Dinsdag 11 februari
Nederlands
Maken uit Talent
§2.7: opdracht: 3, 5, 6, 9, 10
Klaar?
Werkbladen maken van Arnoud Kuijpers (zie Magister bericht)
Slide 18 - Slide
Zet je naam neer en geef antwoord op de volgende vraag: Welk onderdeel van werkwoordspelling vind je nog lastig? (Alleen ik lees de antwoorden).