Grammatica - herhalen persoonsvorm en uitleg onderwerp

Welkom bij Nederlands
Taalverzorging 3

Ga rustig zitten.
Leg je iPad dicht op de hoek van de tafel.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Taalverzorging 3

Ga rustig zitten.
Leg je iPad dicht op de hoek van de tafel.

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Je leert het onderwerp van een zin herkennen en benoemen.

Slide 2 - Slide

Planning
- Herhalen persoonsvorm
- Herhalen werkwoordelijk gezegde
- Uitleg onderwerp 
- Opdrachten maken.
NIEUW!

Slide 3 - Slide

Hoe vind ik de persoonsvorm?

Slide 4 - Mind map

Persoonsvorm vinden
Tijdproef = De zin in een andere tijd zetten. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
 

Slide 5 - Slide

Tijdproef:
Onze hond rent graag naast de fiets.

Slide 6 - Mind map

De persoonsvorm uit onderstaande zin is:

Onze hond rent graag naast de fiets.

Slide 7 - Open question

De persoonsvorm uit onderstaande zin is:

Suze heeft de afgelopen zomer veel gesurft.

Slide 8 - Open question

Wat is het werkwoordelijke gezegde?

Slide 9 - Mind map

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Dus ook de persoonsvorm! 
 

Slide 10 - Slide

Wat is het werkwoordelijke gezegde in de zin:

Onze hond rent graag naast de fiets.

Slide 11 - Open question

Wat is het werkwoordelijke gezegde in de zin:

Suze heeft afgelopen zomer veel gesurft.

Slide 12 - Open question

Onderwerp
- Wie of wat
Een onderwerp is er altijd, samen met een werkwoord (pv/wwg)
- Om het onderwerp te vinden, stel de je vraag:
Wie of wat + werkwoordelijk gezegde? = Onderwerp

NIEUW!

Slide 13 - Slide

Wat is het onderwerp in de zin:

Onze hond rent graag naast de fiets.
NIEUW!

Slide 14 - Open question

Wat is het onderwerp in de zin:

Suze heeft afgelopen zomer veel gesurft.
NIEUW!

Slide 15 - Open question

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
onderwerp
B
pooldieren
C
kozen
D
ze

Slide 17 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De docent geeft ons huiswerk.
A
ons
B
huiswerk
C
De docent
D
geeft

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Dit weekend moet ik voetballen
A
Dit weekend
B
ik
C
moet
D
moet voetballen

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Vanavond eten wij spaghetti.
A
Vanavond
B
eten
C
spaghetti
D
wij

Slide 20 - Quiz

Aan de slag!
Lees de theorie en maak van leerwerkboek B:
blz. 9 t/m 13, opdr. 1 t/m 7.

Slide 21 - Slide